9. Dat meisje was een engel

Ik had Armand graag willen ondervragen over Marguerite, want de opdracht in het boekje, zijn reis, zijn begeerte om het in zijn bezit te krijgen, prikkelden mijn nieuwsgierigheid. Maar ik was bang dat mijn bezoeker, als ik hem ging ondervragen, zou denken dat ik zijn geld alleen had geweigerd om zo het recht te krijgen me met zijn zaken te bemoeien.
Het leek wel of hij mijn nieuwsgierigheid had geraden, want hij zei:
‘Hebt u het boekje gelezen?’
‘Ja alles.’
‘Wat dacht u van de regels die ik erin heb geschreven?’
‘Ik begreep dadelijk dat in uw ogen het arme meisje dat u dit boek had gegeven niet zo maar de eerste de beste was, want ik kon in die regels niet een banaal complimentje zien.’
‘Dat klopt meneer. Dat meisje was een engel. Hier,’ zei hij, ‘lees deze brief.’
En hij gaf me een stuk papier dat heel wat keren leek te zijn gelezen.
Ik vouwde het open, en ik las dit:


Lieve Armand, ik heb je brief ontvangen, je bent lief geweest en ik dank god daarvoor. Ja, mijn vriend, ik ben ziek, die ziekte van mij is er een waar je niet aan kunt ontsnappen. Maar het feit dat je nog steeds om me geeft maakt het allemaal veel minder erg. Ik zal ongetwijfeld niet meer zo lang leven dat ik nog de hand zal drukken die de lieve brief heeft geschreven die ik zo-even heb ontvangen en die me zeker zou genezen als ik nog te genezen was. Ik zal je niet meer zien, want ik ben dicht bij de dood en we zijn honderden kilometers van elkaar verwijderd. Arme vriend, je Marguerite van vroeger is erg veranderd, en zoals ze nu is, is het misschien maar beter dat je haar nooit meer ziet. Je vraagt me of ik je vergeef. Met heel mijn hart, mijn vriend, want ik weet dat het kwaad dat je me hebt gedaan niets anders was dan een test van je liefde voor mij.
Ik moet nu al een maand het bed houden en je respect is zo belangrijk voor me dat ik een dagboek van mijn leven bijhoud vanaf het moment dat we uit elkaar zijn gegaan tot het moment waarop ik de kracht niet meer heb om te schrijven.
Als je belangstelling voor mij echt is, Armand, ga dan als je terugkomt naar Julie Deprat. Je zult daar de reden vinden en het excuus voor wat er tussen ons is gebeurd. Julie zorgt goed voor me, we praten samen vaak over je. Ze was bij me toen jouw brief arriveerde, we hebben gehuild toen we hem lazen.
Voor het geval dat ik niets meer van je hoor, heb ik haar gevraagd je mijn dagboek te geven bij je terugkomst in Frankrijk. Denk niet dat je me dankbaar moet zijn. Mijn dagboek stelt me in staat dagelijks terug te denken aan de enige momenten in mijn leven dat ik gelukkig was en dat doet me goed. Als jij het leest zul je er een excuus voor het verleden in vinden, voor mijzelf is het een voortdurende troost.
Ik zou je graag iets nalaten dat me altijd aan jou doet denken, maar hier is op alles beslag gelegd, niets is nog van mij. Snap je, mijn vriend? Ik ga sterven en vanuit mijn slaapkamer hoor ik in de salon de voetstappen van de bewaker die mijn schuldeisers daar hebben neergezet zodat niemand iets meeneemt, en zodat ik niets overhoud in het geval dat ik niet doodga. Ik hoop dat ze wachten tot het einde voor ze beginnen met de verkoop.
O, wat zijn de mensen hard! Of nee, ik vergis me, wat is god rechtvaardig en onbuigzaam.
Nou ja, lieve vriend, je zult naar de veiling komen van mijn spullen, en je zult er iets kopen, want als ik maar de kleinste kleinigheid voor je opzij zou leggen zouden ze je, als ze er achter komen, kunnen beschuldigen van ontvreemding.
Wat droevig is het leven dat ik verlaat!
Wat zou ik dankbaar zijn als ik je nog mocht terugzien voordat ik sterf. Maar nee, dit zal naar alle waarschijnlijkheid het vaarwel zijn. Vergeef me als ik je niet meer schrijf dan dit, maar de artsen die zeggen dat ze me zullen genezen, putten me uit met aderlatingen, en mijn hand kan niet meer schrijven.


Marguerite Gautier


De laatste woorden waren inderdaad nauwelijks leesbaar.
Ik gaf de brief terug aan Armand die hem ongetwijfeld met zijn geestesoog had meegelezen, want terwijl hij hem aannam, zei hij:
‘Wie zou ooit geloven dat deze brief is geschreven door een lichte vrouw!’ En helemaal ontroerd door zijn herinneringen bekeek hij enige tijd het handschrift en bracht de brief uiteindelijk naar zijn lippen.
‘En als ik bedenk,’ ging hij verder, ‘dat ze is gestorven zonder dat ik haar nog heb mogen zien en dat ik haar nooit meer zal terugzien; als ik bedenk dat ze me liever is geweest dan een zuster, hoe kan ik mezelf dan ooit vergeven dat ik haar zo heb laten sterven! Dood is ze, dood! Terwijl ze dacht aan mij, terwijl ze me schreef, terwijl ze mijn naam zei, arme lieve Marguerite!’
En Armand liet zijn tranen de vrije loop en gaf me zijn hand en zei:
‘Ze zouden me aardig kinderachtig vinden, de mensen, als ze me zo zagen lamenteren, maar dat is omdat ze niet weten wat ik deze vrouw heb laten lijden, hoe wreed ik was. Hoe lief ze was en hoe berustend. Ik dacht dat het aan mij was om haar te vergeven, maar nu is het zover gekomen dat ik het gevoel heb dat ik haar vergiffenis niet waard ben. Ik zou tien jaar van mijn leven geven om een uur huilend aan haar voeten te mogen zitten.'
Het is altijd moeilijk iemand te troosten om een verdriet dat men niet kent, maar toch voelde ik me overstelpt door sympathie voor deze jonge man. Hij had me met zoveel oprechtheid deelgenoot gemaakt van zijn verdriet dat ik meende dat wat ik zei hem niet onverschillig zou laten. Ik zei: 'Hebt u geen ouders? Geen vrienden? Houd hoop. Doe een beroep op ze. Ze zullen u troosten. Want ik, ik kan u helaas alleen maar beklagen.’

‘Ik snap het,’ zei hij terwijl hij opstond en met grote passen door het vertrek begon te ijsberen. ‘Ik verveel u. Neem me niet kwalijk. Ik had moeten begrijpen dat mijn verdriet u niet aangaat, en dat ik u lastig val met iets dat voor u natuurlijk niet interessant is.’
‘Nee, nee, u begrijpt mij verkeerd. Ik sta helemaal tot uw beschikking. Het is alleen dat ik het betreur dat ik maar zo weinig kan doen om u te troosten. Als u iets hebt aan het gezelschap van mij en mijn vriendenkring, als u mij nodig hebt voor wat dan ook, weet dan dat ik heel blij zou zijn om u van dienst te zijn.’
‘Pardon,’ zei hij. ‘Pardon, mijn verdriet maakt me overgevoelig. Geef me nog een paar minuten, laat me even mijn tranen wegvegen, zodat de straatjochies me niet aankijken als een grote jongen die nog huilt. U hebt me toen u me dit boekje gaf heel gelukkig gemaakt. Ik weet niet hoe ik onder woorden moet brengen wat ik u schuldig ben.’
‘Door me iets van uw vriendschap te schenken,’ zei ik, ‘en door me te vertellen wat de oorzaak is van uw verdriet. Het kan een troost zijn om te vertellen waarover je verdriet hebt.’
‘U hebt gelijk. Maar vandaag kan ik alleen maar huilen, en ik zou alleen maar onsamenhangende dingen zeggen. Op een dag zal ik u deelgenoot maken van deze geschiedenis en dan zult u begrijpen waarom ik zo treur om de dood van dit arme meisje. En nu,’ voegde hij daar aan toe, terwijl hij in de spiegel keek en zich voor de laatste keer in de ogen wreef, ‘zeg me alstublieft dat u mij niet een onhandige kluns vindt en sta me toe dat ik u later nog een keer opzoek.’
Hij zag er zo aardig, zo vriendelijk uit, dat ik hem bijna had omhelsd.
Wat hem betreft, zijn blik werd opnieuw versluierd door tranen. Hij zag dat ik het merkte, en hij keek weg van me.
‘Nou,’ zei ik, ‘sterkte!’
‘Tot ziens,’ zei hij.
En met een bovenmenselijke poging om niet in snikken uit te barsten, vluchtte hij eerder dan hij vertrok.

Ik schoof de vitrage opzij en ik zag hem in een open rijtuig stappen dat bij de deur op hem wachtte. Maar hij zat nog niet of hij smolt weg in tranen en verborg zijn gezicht in zijn zakdoek.

[Verder lezen]

Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw