maandag 10 juni 2019

10. Het kerkhof van Montmartre

Er ging geruime tijd voorbij zonder dat ik iets hoorde van Armand.
Marguerite daarentegen kwam herhaaldelijk ter sprake. Ik weet niet of u het ooit gemerkt hebt, zodra je de naam van iemand die je niet kent, of die je onverschillig is, maar één keer hebt gehoord, komen de details zich beetje bij beetje om die naam heen groeperen en al je vrienden beginnen, anders dan vroeger, te praten over dingen die met hem of haar te maken hebben. Je komt erachter dat de persoon in kwestie vlak bij je stond, dat hij of zij heel wat keren door je leven is gelopen zonder dat je het merkte, je ontdekt in dingen die over hem of haar worden verteld allerlei toevalligheden, allerlei overeenkomsten met je eigen bestaan.
Met Marguerite ging het niet precies zo. Ik had haar immers gezien, haar ontmoet, ik kende haar van gezicht en ik was op de hoogte van haar gewoontes. Toch, sinds die veiling kwam haar naam vaak voorbij, en na wat ik heb verteld in het vorige hoofdstuk was die naam geassocieerd geraakt met een verdriet dat zo heftig was dat ik verbaasd en nieuwsgierig was geworden.
Het draaide erop uit dat ik vrienden met wie ik nooit over Marguerite had gepraat bijna standaard vroeg:
‘Heb jij iemand gekend die Marguerite Gautier heette?’
‘De dame van de camelia’s?’
‘Precies.’
‘Ja, heel goed.’
Dat ‘heel goed’ ging vaak gepaard met een glimlach die niets te raden overliet.
‘Ha, en wat vond je van haar?’
‘Een aardige meid.’
‘Dat is alles?’
‘Mijn god! Ja. Wat geestiger, en misschien met wat meer hart dan de anderen.’
‘Maar verder weet je niets over haar?’
‘Ze heeft baron de G. geruïneerd.’
‘Dat is alles?’
‘Ze was de maîtresse van de oude hertog van ….’
‘Echt zijn maîtresse?’
‘Ze zeggen het. In ieder geval gaf hij haar veel geld.’
Altijd dezelfde algemeenheden.
Eigenlijk had ik natuurlijk graag wat meer gehoord over het liaison van Marguerite met Armand.
Op een dag kwam ik een van die mannen tegen die zich voortdurend in het gezelschap bevinden van bekende vrouwen.
‘Hebt u Marguerite Gautier gekend?’
Het antwoord was het bekende ‘heel goed’.
‘Wat voor iemand was zij?’
‘Mooi en lief. Haar dood heeft me veel verdriet gedaan.’
‘Had zij niet een minnaar die Armand Duval heet?’
‘Een grote blonde kerel?’
‘Ja.’
‘Dat klopt.’
‘Wat voor iemand was die Armand?’
‘Iemand die het weinige dat hij bezat er met haar heeft doorgedraaid, dacht ik, en die haar daarna moest laten gaan. Ze zeggen dat hij er helemaal kapot van was.’
‘En zij?’
‘Ze zeggen wel dat ze heel veel van hem hield, maar ja, zoals dat gaat met de liefde van die meisjes. Je moet niet meer van ze vragen dan ze kunnen geven.’
‘Wat is er van die Armand geworden?’
‘Geen idee. We kenden hem nauwelijks. Hij is zes of zeven maanden met Marguerite geweest, maar buiten de stad. Toen zij terugkwam, is hij vertrokken.’
‘En u hebt hem daarna nooit meer gezien?’
‘Nee.’
Ik had Armand ook niet meer gezien. Ik was me uiteindelijk gaan afvragen of hij, toen hij bij me was, door de nieuwheid van Marguerites dood zijn oude liefde, en daardoor ook zijn verdriet, niet wat had overdreven. Ik dacht dat hij misschien het dode meisje al was vergeten, en daarmee ook de belofte mij nog eens te komen opzoeken. Bij iemand anders was dat misschien het geval geweest, maar de wanhoop van Armand had zo oprecht geleken, en, van het ene uiterste in het andere, begon ik te denken dat het verdriet misschien was omgeslagen in een ziekte en dat ik niets van hem had gehoord omdat hij ziek was, of misschien wel dood.
Ik interesseerde me, of ik dat nu wilde of niet, sterk voor die jongeman. Misschien was die belangstelling gemengd met egoïsme. Misschien had ik onder zijn verdriet een glimp opgevangen van een aandoenlijk verhaal. Maar misschien vloeide mijn bezorgdheid om Armand ook voort uit mijn verlangen om hem beter te leren kennen.
Omdat die meneer Duval niet naar mij kwam, besloot ik naar hem toe te gaan. Een voorwendsel was niet moeilijk te vinden. Maar jammer genoeg kende ik zijn adres niet en onder degenen die ik naar hem had gevraagd was niemand die wist waar hij woonde.

Ik ging naar de rue d’Antin. Marguerites portier wist misschien waar Armand woonde. De portier was nieuw. Hij wist het net zo min als ik. Ik vroeg toen naar het kerkhof waar mevrouw Gautier begraven was. Dat was het kerkhof van Montmartre.

[Verder lezen]

1 opmerking:

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...