Op een dag bleef Marguerite op haar kamer.
Ik ging naar binnen. Ze zat te schrijven.
‘Aan wie schrijf je?’ vroeg ik.
‘Aan Prudence. Moet ik het je voorlezen?’
Ik gruwde van alles wat zweemde naar achterdocht, dus ik antwoordde dat ik niet hoefde te weten wat ze schreef, maar ondertussen wist ik eigenlijk wel zeker dat ik uit die brief te weten zou kunnen komen wat de echte oorzaak was van haar buien van triestheid.
De volgende ochtend was het prachtig weer. Marguerite stelde me voor om een boottochtje te maken naar het eiland van Croissy. Ze leek heel opgewekt en we bleven weg tot vijf uur.
‘Mevrouw Duvernoy is geweest,’ zei Nanine toen we thuiskwamen.
‘Is ze weer weggegaan?’ vroeg Marguerite.
‘Ja, in mevrouws rijtuig. Ze zei dat dat was afgesproken.’
‘Heel goed,’ zei Marguerite levendig. ‘Kunnen we aan tafel?’
Twee dagen later kwam er een brief van Prudence en twee weken lang leek het of Marguerite had gebroken met haar mysterieuze buien van melancholie - waarover ze zich evenwel bleef excuseren.
Maar het rijtuig kwam niet terug.
‘Waarom stuurt Prudence je het rijtuig maar niet terug?’ vroeg ik op een dag.
‘Een van de paarden is ziek, en het moet gerepareerd worden. Dat kan beter gedaan worden nu we nog hier zijn, waar we geen rijtuig nodig hebben, dan wanneer we weer in Parijs zijn.’
Een paar dagen kwam Prudence ons opzoeken, en zij bevestigde wat Marguerite gezegd had.
De twee vrouwen wandelden samen in de tuin, maar toen ik me bij hen voegde veranderden ze het onderwerp van gesprek.
Die avond, toen ze wegging, klaagde Prudence over de kou en vroeg Marguerite haar een sjaal te lenen.
Zo ging er een maand voorbij. Marguerite was vrolijker en liefhebbender dan ooit. Maar het rijtuig kwam niet terug, de sjaal werd niet teruggestuurd, en dat alles hield me toch bezig. Ik wist in welke la Marguerite de brieven van Prudence bewaarde, en ik profiteerde van een moment dat ze achter in de tuin was om te proberen die la open te maken. Maar dat lukte niet, ze had hem te goed afgesloten.
Toen keek ik in de laden waarin zich de sieraden en de diamanten bevonden. Die gingen moeiteloos open maar de cassettes waren weg, en met hen natuurlijk ook hun inhoud.
Mijn hart kromp ineen.
Ik vroeg Marguerite wat er aan de hand was met die verdwijningen, maar denk maar niet dat ze er iets over wilde zeggen.
‘Marguerite, lieveling,’ zei ik later, ‘sta me alsjeblieft toe naar Parijs te gaan. Ze weten bij mij thuis niet waar ik ben, en er moeten brieven zijn van mijn vader. Hij is vast en zeker ongerust, en ik moet iets laten weten...’
‘Ga maar lieveling,’ zei ze. ‘Maar kom vlug terug.’
Ik vertrok, en ging onmiddellijk naar Prudence.
‘Oké,’ zei ik zonder omhaal, ‘zeg me maar, waar zijn Margerites paarden?’
‘Verkocht.’
‘En de sjaal?’
‘Verkocht.’
‘De diamanten?’
‘Beleend.’
‘En wie heeft dat allemaal gedaan?’
‘Ik.’
‘Waarom heb je me niet gewaarschuwd?’
‘Dat mocht ik niet van Marguerite.’
‘En waarom heb je mij niet om geld gevraagd?’
‘Dat wilde ze niet.’
‘En waarvoor is dat geld gebruikt?’
‘Om te betalen.’
‘Ze heeft dus een boel schulden?’
‘Nog ongeveer dertigduizend franc. Ach Armand, ik heb het je toch wel gezegd. Je wilde het niet geloven. En nu, ja nu snap je het wel. De tapijtman waar de hertog garant voor stond werd aan de deur gezet toen hij zich daar presenteerde. De hertog schreef hem de volgende dag dat hij niets meer deed voor mevrouw Gautier. De man wilde geld zien, en er is een afbetalingsregeling getroffen. Daar waren de briefjes van duizend voor nodig die ik je heb gevraagd. Daarna hebben behulpzame zielen hem gewaarschuwd dat de hertog weg was bij deze mevrouw en dat ze samenleefde met een jongeman zonder geld. Andere schuldeisers zijn op dezelfde manier gewaarschuwd en eisten schulden op en lieten beslagleggen. Marguerite wilde alles verkopen, maar dat ging niet meer, en bovendien, ik zou er tegen geweest zijn. Maar er moest betaald worden, en ze wilde jou niet om geld vragen, en daarom heeft ze haar paarden verkocht en haar sjaals, en heeft ze haar diamanten beleend. Moet ik je de kwitanties geven en de briefjes van de lommerd?’ En Prudence trok een la open en toonde me alle papieren.
‘Dacht je nou echt,’ ging ze verder met de brutaliteit van een vrouw die recht van spreken heeft, ‘dacht je nou echt dat het genoeg is als je verliefd bent en als je ergens op het platteland een vaag pastoraal leventje leidt? Nee, mijn vriend, nee. Behalve het ideale leven is er ook een echt leven en de mooiste bedoelingen zitten vast aan de werkelijkheid met belachelijke draadjes, maar het zijn wel draadjes van ijzer die je niet zo maar breekt. Marguerite is een heel bijzondere vrouw, anders had ze je al tien keer bedrogen. En reken maar dat ik haar dat wel heb aangeraden, want het deed me pijn te zien hoe die arme stakker alles opoffert. Ze wilde het gewoon niet. Ze zei: ‘Ik houd van hem’ en ze wilde je voor geen geld bedriegen. Wat allemaal heel leuk is, en heel poëtisch, maar het zijn geen duiten waarmee je schuldeisers betaalt. En nu komt ze er niet meer uit. Tenminste dertigduizend, ik zeg het nog maar een keer.’[1]
‘Goed, dat geld krijg je.’
‘Je gaat het lenen?’
‘Lieve hemel, ja.’
‘Nou, mooi is dat. Je gaat dus een conflict krijgen met je vader, je gaat jezelf in de puree werken. En bovendien dertigduizend franc, dat krijg je niet in een dag tijd bij elkaar.
Geloof me, beste Armand, ik ken de vrouwen beter dan jij. Bega niet een stupiditeit waar je later spijt van krijgt. Wees redelijk. Ik zeg niet dat je Marguerite in de steek moet laten. Maar leef met haar zoals je dat aan het begin van de zomer deed. Laat haar zelf de middelen vinden om zich uit de nesten te werken. Ze kan de hertog stapje voor stapje teruglokken. De graaf de N…: als ze hem als minnaar wil nemen, hij zei het gisteren nog, betaalt hij al haar schulden en geeft haar vier- of vijfduizend franc per maand. Hij heeft een inkomen van tweehonderdduizend. Dat helpt haar weer op de been. Terwijl jij – je moet haar toch vroeger of later verlaten. Wacht daar niet mee tot je aan de grond zit. Trouwens, de graaf de N… is een debiel, en je kunt gewoon Marguerites minnaar blijven. Ze zal een beetje huilen in het begin, maar uiteindelijk went ze er aan, en op een dag bedankt ze je ervoor. Marguerite is getrouwd, en je bedriegt de echtgenoot, zo moet je dat zien.
Ik heb het je allemaal al eerder gezegd. Alleen toen was het een goede raad. Nu is het bijna een noodzaak.’
Prudence was wreed, maar ze had gelijk.
‘Zo is het gewoon,’ ging ze verder, terwijl ze de papieren opruimde die ze me had laten zien. De dames van plezier gaan er altijd van uit dat ze minnaars hebben, nooit dat ze zelf ook verliefd kunnen worden. Wat ze zouden moeten doen is geld opzij zetten, en als ze dertig zijn zouden ze zich de luxe kunnen permitteren van een gratis minnaar. Had ik maar geweten wat ik nu weet!
Nou ja, zeg Marguerite hier niets van en neem haar mee terug naar Parijs. Je hebt haar vier of vijf maanden helemaal voor jezelf gehad, dat is toch heel mooi. Doe een oogje dicht, meer wordt er niet van je gevraagd. Over twee weken neemt ze de graaf de N… als minnaar, deze winter doet ze kalmpjes aan, en volgend jaar zomer is alles weer in orde. Zo gaat dat, mijn vriend.’
Prudence leek helemaal ingenomen met haar advies, maar ik verwierp het vol afschuw. Niet alleen mijn liefde en mijn zelfrespect weerhielden me ervan het op te volgen, maar ik was er ook van overtuigd dat Marguerite zoveel van me hield dat ze liever zou sterven dan zo’n gedeelde liefde te accepteren.
‘Genoeg grappen,’ zei ik tegen Prudence. ‘Hoeveel is Marguerite precies schuldig?’
'Dat zei ik toch, zo’n dertigduizend franc.’
‘En wanneer moet die som beschikbaar zijn?’
‘Binnen twee maanden.’
‘Het geld zal er zijn.’
Prudence haalde haar schouders op.
‘Ik geef je het geld, maar je moet zweren dat je er niets over tegen Marguerite zegt.’
‘Maak je geen zorgen.’
‘Als ze je nog iets stuurt om te verkopen of te belenen, laat mij dat dan weten.’
‘Dat gebeurt niet. Ze heeft niets meer.’
Voordat ik terugreisde naar Bougival ging ik bij mij thuis langs om te kijken of er brieven waren van mijn vader.
Er waren er vier.
[Verder lezen]
[1] Nou ja, eerst zei ze: ‘ongeveer dertig.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
56. Epiloog
‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...
-
Een romanpersonage kun je, denk ik, pas creëren als je een uitgebreide studie hebt gemaakt van de mens, net zoals je een vreemde taal eerst ...
-
‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...
-
Op een grote tafel die tegen de muur stond, een 90 cm breed, 180 lang, schitterden alle schatten van Aucoc en Odiot, [1] een prachtige co...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten