donderdag 4 juli 2019

35. De sleutel van de achterdeur

De volgende ochtend stuurde Marguerite me vroeg weg, ‘want,’ zei ze, ‘de hertog komt zo.’ Ze beloofde me te schrijven als hij weer weg was, zodat we, zoals iedere avond, samen konden zijn.
Inderdaad ontving ik in de loop van de dag dit briefje:

    ‘Ik ga met de hertog naar Bougival. Zorg dat je vanavond om acht uur bij Prudence bent.’

Op het afgesproken uur was Marguerite terug en kwam me opzoeken bij mevrouw Duvernoy.
‘Het is geregeld,’ zei ze bij het binnenkomen.
‘Het huis is gehuurd?’ vroeg Prudence.
‘Ja, hij vond het dadelijk goed.’
Ik ken de hertog niet persoonlijk, maar ik schaamde me hem zo te bedriegen.
‘Maar dat is nog niet alles,’ zei Marguerite.
‘Hoezo?’
‘Ik heb ook nog gekeken hoe Armand kan worden ondergebracht.’
‘Bij jou in huis?’ lachte Prudence
‘Nee, in de Point du Jour. De hertog en ik hebben er gegeten. Terwijl hij het uitzicht bewonderde, heb ik een praatje gemaakt met mevrouw Arnould, zo heette ze toch? Ik heb haar gevraagd of ze een appartement beschikbaar had. En ze had er net één, met een salon, een antichambre en een slaapkamer. Precies wat je nodig hebt. Zestig franc per maand. Zo keurig gemeubileerd dat een hypochonder er nog geen bezwaar tegen zou hebben. Ik heb het gelijk gehuurd. Wat vind je?’
Ik vloog Marguerite om de hals.
‘Zó leuk,’ ging ze verder. 'Jij krijgt de sleutel van de achterdeur en ik heb de hertog een sleutel beloofd van het hek. Maar die neemt hij niet aan, want als hij komt, komt hij alleen overdag. Ik geloof trouwens, onder ons gezegd, dat hij helemaal weg is van het idee. Het houdt mij een tijd weg uit Parijs en het houdt zijn familie rustig. Toch vroeg hij me hoe het toch mogelijk is dat ik, op en top parisienne als ik ben, me in het hoofd had gehaald me op het platteland te gaan begraven. Ik zei dat ik ziek was, en dat ik de rust nodig had. Hij geloofde dat maar half, denk ik, die arme stakker. Hij is altijd zo op zijn hoede. We moeten dus heel voorzichtig zijn, mijn lieve Armand. We moeten ervan uitgaan dat hij daar een oogje op me laat houden. En hij is er niet vanaf met dat huis dat hij voor me huurt. Hij moet ook mijn schulden betalen en ik heb er momenteel nogal wat. Maar wat denk je, schikt het zo?’
‘Ja,’ antwoordde ik, terwijl ik de stem van mijn geweten het zwijgen op probeerde te leggen.
‘We hebben het huis heel grondig bekeken. Het is echt geweldig. De hertog lette op alles. O, lieveling,’ zei ze, terwijl ze me omhelsde, ‘wat heb je een geluk. Je hebt een miljonair die je bedje spreidt.’
‘En wanneer trek je er in?’ vroeg Prudence.
‘Ze vlug als kan.’
‘Neem je je rijtuig mee, en je paarden?’
‘Mijn hele huishouden. En jij houdt een oogje op mijn appartement zolang ik er niet ben.’
Acht dagen later had Marguerite haar intrek genomen in het huis, en ik had me geïnstalleerd in de Point du Jour. Er begon een episode die bijna niet te beschrijven is.
In het begin van haar verblijf in Bougival had Marguerite er nogal wat moeite mee helemaal te breken met haar gewoontes, en omdat er in het huis voortdurend feest werd gevierd kwamen al haar vriendinnen uit Parijs haar opzoeken. Er ging een maand voorbij dat Marguerite iedere dag wel acht of tien mensen aan tafel had. Prudence, van haar kant, nodigde iedereen uit die ze kende en liet ze profiteren van wat het huis te bieden had. Het was of het van haar was.
Het geld van de hertog was goed voor alles, zoals je wel snapt, en toch presteerde Prudence het mij van tijd een briefje van duizend te vragen, zogenaamd namens Marguerite. Ik heb je verteld dat ik wat geld had gewonnen bij het spel, dus ik maakte er geen punt van Prudence het geld te geven dat Marguerite haar liet vragen, en uit bezorgdheid dat ze misschien meer nodig had dan ik bezat, leende ik in Parijs nog een keer het bedrag dat ik eerder had geleend, en dat ik stipt had terugbetaald. Ik was opnieuw de trotse bezitter van zo’n twaalfduizend franc, los van mijn eigen inkomen.
Het plezier dat het Marguerite deed haar vriendinnen te onthalen slonk een beetje toen bleek hoe duur dat plezier was, en vooral toen bleek dat ze me van tijd tot tijd om geld moest vragen.
De hertog had het huis in Bougival voor haar gehuurd zodat ze rust kon nemen, maar hij kwam er zelf niet meer, want hij wilde niet gezien worden door het vrolijke en talrijke gezelschap dat Marguerite omringde. Dat was vooral nadat hij een keer was gekomen om met Marguerite te dineren en terecht kwam in een gezelschap van vijftien mensen die nog aan de lunch zaten. Toen hij nietsvermoedend de deur opendeed van de eetkamer, ging er een luid gelach op, en hij moest zich, bij de onbeschaamde vrolijkheid van de dames die daar aan tafel zaten, haastig terugtrekken.
Marguerite was vlug opgestaan en vond de hertog in de naastgelegen kamer. Ze probeerde het incident te vergoelijken, maar de grijsaard was gekwetst in zijn gevoel van eigenwaarde, en bleef boos: hij zei mijn arme meisje dat hij het beu was te betalen voor de dwaasheden van een vrouw die geen centje respect voor hem had, en vertrok woedend. Sinds die dag liet hij niets meer van zich horen.
Marguerite nodigde haar vriendinnen niet meer uit, ze veranderde haar gewoontes, maar geen nieuws van de hertog. Voor mij had dat het voordeel dat mijn droom nu bewaarheid werd en dat mijn vriendin helemaal van mij was. Marguerite kon niet meer zonder mij. Zonder zich iets van de risico’s aan te trekken maakte ze onze verhouding openbaar. Ik woonde nu permanent bij haar. Haar personeel noemde me ‘meneer’, en beschouwde me officieel als hun baas.

Toen Prudence dit te weten kwam, probeerde ze Marguerite onder druk te zetten, maar die zei dat ze van me hield, dat ze niet kon leven zonder mij en dat ze, wat er ook het gevolg van zou zijn, geen afstand meer zou doen van mijn gezelschap. ‘En wie dat niet aanstaat, hoeft niet meer terug te komen,’ voegde ze daar aan toe.
Marguerite zei dit op een dag toen Prudence haar apart nam om haar iets belangrijks te vertellen. Ik hoorde het toen ik luisterde aan de deur van de kamer waar ze zich hadden afgezonderd.
Enige tijd later was Prudence er weer.
Ik bevond me achter in de tuin toen ze arriveerde en ze zag me niet. De manier waarop Marguerite voor haar uitliep, terug naar huis, gaf me het idee dat er opnieuw een gesprek zou plaatsvinden zoals dat wat ik had afgeluisterd en ik wilde weer weten wat er gezegd werd.
De twee vrouwen zonderden zich af in een boudoir en ik legde mijn oor te luisteren.
‘En?’ vroeg Marguerite.
‘Ja, ik heb de hertog gezien.’
‘Wat zei hij?’
‘Dat hij je best die scene van toen wil vergeven. Maar dat hij inmiddels heeft gehoord dat je openlijk samenleeft met meneer Armand Duval, en dat kan hij je niet vergeven. “Marguerite moet die jongeman verlaten,” zei hij, “en dan kan ze weer krijgen wat ze maar wil. Als ze dat niet wil zal ze het zonder mij moeten stellen.”’
‘Wat heb je geantwoord?’
‘Dat ik je zijn beslissing zou overbrengen. En ik heb hem beloofd dat ik je wel tot rede zou brengen. Denk na, lieverd, denk aan wat je verliest en wat Armand je nooit zal kunnen bieden. Hij is je met hart en ziel toegedaan, maar hij is niet zo gefortuneerd dat hij in al je behoeften kan voorzien, en op een dag verlaat hij je, en dan is het te laat en zal de hertog niets meer voor je willen doen. Zal ik met Armand praten?’


[Verder lezen]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...