vrijdag 5 juli 2019

36. 'Mijn lieve Armand'

Marguerite leek na te denken, want ze gaf geen antwoord. Het hart klopte me in de keel.
‘Nee,’ zei ze. ‘Ik verlaat Armand niet, en ik ga ook niet in het verborgene met hem leven. Ik ben misschien niet goed wijs, maar ik houd van hem. Hij is nu gewend geen geheim te maken van onze liefde en het zou hem veel verdriet doen als hij nu, ook al is het maar een uur per dag, zonder mij moet zijn. Ik heb trouwens niet lang genoeg meer te leven om mezelf ongelukkig te maken door me te laten ringeloren door een oude vent, bij wiens aanblik alleen ik al ouder wordt. Laat hij zijn geld maar houden, ik kan wel zonder.’
‘Maar hoe dan?’’
‘Weet ik niet.’
Prudence wist daar vast wel iets op te zeggen, maar ik stormde de kamer binnen en wierp me aan Marguerites voeten, terwijl mijn tranen van vreugde over zoveel liefde over haar handen liepen.
‘Mijn leven is voor jou, Marguerite. Je hebt die man niet nodig. Ik ben er voor je. Zou ik je ooit in de steek laten? Kan ik je ooit het geluk vergelden dat je me schenkt? Niemand zal je meer zijn wil opleggen, lieveling. We houden van elkaar. Wat kan de rest ons schelen?'
‘O ja, ik houd van je, mijn lieve Armand,’ fluisterde ze. Ze sloeg haar beide armen om mijn hals. ‘Ik houd van je zoals ik nooit had gedacht dat ik van iemand zou houden. We zullen gelukkig zijn, we gaan stil leven. Ik stop met mijn vroegere bestaan, ik schaam me daar nu over. En jij komt nooit meer terug op wat geweest is, goed?’
De tranen liepen me over de wangen en beletten me het spreken. Ik drukte Marguerite aan mijn hart.
‘Goed,’ zei ze geëmotioneerd tegen Prudence. ‘Vertel maar aan de hertog wat je gezien hebt. En zeg er bij dat we hem niet meer nodig hebben.’
Na die dag kwam de hertog niet meer ter sprake. Marguerite was niet meer het lichte meisje. Ze vermeed alles wat een gedachte kon oproepen aan het milieu waar ik haar had leren kennen. Geen man heeft ooit een vrouw of een zus gehad die zo van hem hield, hem zo vertroetelde als zij mij. Haar zwakke gestel maakte dat ze open stond voor alle indrukken, alle gevoelens. Ze brak met haar vriendinnen, haar gewoontes, haar grove taal, haar spilzucht. Als we een tochtje maakten, in een aardig bootje dat ik voor haar gekocht had, dan zou niemand die ons zag geloven dat die vrouw in haar witte jurk, met een grote strohoed op en met over haar arm een jasje van zijde dat haar moest beschermen voor kou op het water, dat zij Marguerite Gautier was, die vier maanden eerder opzien baarde met haar luxe en haar schandalen.
Maar o wee, we waren te haastig aan het genieten van ons geluk – het was of we al wisten dat het niet voor lang zou zijn.
Twee maanden lang waren we zelfs niet naar Parijs gegaan. Niemand kwam ons bezoeken, behalve Prudence en die Julie Duprat, je weet wel, die ik ter sprake bracht en aan wie Marguerite later het droevige verhaal in bewaring gaf dat ik hier onder mijn kussen heb.
Ik bracht hele dagen door aan de voeten van mijn minnares. We deden de vensters open die uitkeken op de tuin, en we keken hoe de zomer een weelde van bloemen deed ontluiken, en in de schaduw van de bomen laafden we ons hand in hand aan het echte leven, dat we eigenlijk geen van beiden kenden.
Marguerite was een vrouw met een kinderlijke belangstelling voor de kleinste dingen. Soms rende ze als een meisje van tien door de tuin, achter een vlinder aan of een libelle. Die courtisane die meer geld aan bloemen had besteed dan een heel gezin nodig had om zorgeloos van te leven, zat soms meer dan een uur in het gras om naar een bloempje te kijken dat net zo heette als zij.
Het was in die tijd dat ze vaak las in Manon Lescaut. Ik zag dikwijls dat ze aantekeningen maakte bij dat boek, en ze zei me meer dan eens dat een vrouw die verliefd is nooit zou doen was Manon deed.
Twee of drie keer schreef de hertog haar. Zodra ze het handschrift herkende gaf ze me de brieven door, zonder ze te lezen.
Soms kreeg ik bij die brieven de tranen in de ogen.
De hertog had gedacht dat hij, door zijn beurs voor Marguerite te sluiten, haar wel terug zou brengen in zijn armen. Maar toen hij zag dat dat middel niet werkte, schreef hij haar om haar opnieuw, om haar, net als al eerder, toestemming te vragen bij haar te komen. Ze mocht zelf zeggen onder welke voorwaarden.
Ik las die dringende en herhaalde brieven en ik verscheurde ze zonder Marguerite te zeggen wat er in stond en ook zonder haar aan te raden hem weer in genade aan te nemen. Ik had weliswaar medelijden met de arme man, maar ik was bang dat ze, als ik haar dat aanried, zou denken dat ik graag wilde dat hij opnieuw de kosten voor het huis voor zijn rekening zou nemen. Er was niets waar ik zo bang voor was als dat ze zou denken dat ik in staat was de verantwoordelijkheid voor haar leven af te schuiven, bij alle consequenties die dat voor haar liefde voor mij zou hebben.
Het einde van het liedje was dat de hertog, toen hij steeds geen antwoord kreeg, ophield haar te schrijven. En Marguerite en ik bleven samen ons leventje leiden, zonder ons te bekommeren om de toekomst.


[Verder lezen]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...