36. Een heleboel kinderachtigheden

Het is niet gemakkelijk je meer te vertellen over dat nieuwe leven van ons. We gaven ons over aan een heleboel kinderachtigheden, die wij heerlijk vonden maar die voor een buitenstaander totaal niets te betekenen zouden hebben.
Je weet wat het is, om een vrouw lief te hebben, je weet hoe snel de tijd verstrijkt. Je doet niets, maar je glijdt in je verliefdheid van de ene dag in de andere. Je weet ook hoe een liefde die hartstochtelijk is, oprecht en gedeeld, je onverschillig maakt voor alles. Iedereen die niet de geliefde is, is je teveel. Het spijt je dat je flinters van je hart al hebt vergooid aan andere vrouwen, je kunt je niet voorstellen dat je ooit nog zult talen naar andere handen dan de handen die je nu vasthoudt. Het brein kan zich niet bezig houden met werk, niet met het verleden, met niets eigenlijk dan met de gedachte aan háár. Iedere dag ontdek je in je minnares een nieuwe charme, een onbekende begeerlijkheid. Het bestaan is alleen nog maar de voortdurende herhaling van je verlangens, je geest is niet meer dan de vestaalse, die het heilige vuur van de liefde brandend moet houden.
Vaak zaten we als het donker werd in het kleine bos boven het huis. Daar luisterden we naar de vrolijke geluiden van de avond, terwijl we ons ervan bewust waren dat we zo dadelijk tot aan de ochtend in elkaars armen zouden liggen. Andere keren bleven we de hele dag in bed, zonder dat we zelfs het zonlicht in onze kamer toelieten. We hielden de gordijnen hermetisch gesloten, en de buitenwereld kwam enige tijd voor ons tot stilstand. Nanine mocht onze slaapkamerdeur openmaken, maar alleen om de maaltijd binnen te brengen. En die gebruikten we dan zonder op te staan, en voortdurend onderbroken door gekdoenerij en gelach. Na het eten dommelden we even weg, want we verdwenen in onze liefde als twee duikers, die alleen even bovenkomen om adem te halen.
Toch betrapte ik Marguerite soms op ogenblikken dat ze verdrietig was en tranen in haar ogen had. Ik vroeg haar waar dat plotselinge verdriet vandaan kwam, en ze antwoordde:
‘O Armand, onze liefde is geen gewone liefde. Je houdt van me alsof ik nooit aan iemand anders heb toebehoord, en ik huiver bij de gedachte dat je later berouw krijgt en dat je me dan mijn verleden verwijt. En dat je me dan teruggooit in het bestaan waar je me gevonden hebt. Denk je eens in, nu ik een nieuw leven heb gevonden! Ik zou doodgaan als ik mijn vroegere leven weer zou moeten opnemen. Zeg me alsjeblieft dat je me nooit zult in de steek zult laten.’
‘Ik zweer het je.’
Toen, ik dat zei, keek ze me diep in mijn ogen om te zien of mijn eed oprecht was. Daarna wierp ze zich in mijn armen, ze verborg haar hoofd aan mijn borst en zei:
‘Je hebt geen idee hoeveel ik van je houd.’
Op een avond hingen we naast elkaar over ons balkon. We keken naar de maan die moeizaam uit zijn wolkenbed leek te komen, en we hoorden hoe de wind de bomen schudde. We hielden elkaars hand vast en een kwartier lang zeiden we niets. Toen zei Marguerite:
‘De winter komt. Wil je dat we weggaan?’
‘Waarheen?’
‘Naar Italië.’
‘Verveel je je dan?’
‘Ik ben bang voor de winter. Ik ben vooral bang voor als we teruggaan naar Parijs.’
‘Voor wat?’
‘Voor allerlei dingen.’
En abrupt ging ze verder, zonder te zeggen waar ze bang voor was:
‘Wil je ergens heen gaan? Ik zal alles verkopen wat ik bezit en dan kunnen we daar gaan wonen. Er zal niets meer over zijn van mijn oude zelf. Niemand weet meer wie ik ben. Wil je?’
‘Ja, als je dat plezier doet, Marguerite,’ zei ik. ‘Laten we op reis gaan. Maar waarom zouden we dingen verkopen die je als we terugkomen zou missen. Ik heb niet veel geld, maar genoeg om ons in staat te stellen met alle comfort een reis te maken van vijf of zes maanden, als je daar voor voelt.’
‘Nee, eigenlijk niet,’ zei ze. Ze liep weg van het venster en liet zich op de canapé vallen die in de schaduw stond. ‘Waarom zouden we daar geld aan uitgeven? Ik ben hier al duur genoeg.’
‘Je verwijt me dat, Marguerite. Dat is niet aardig.’
‘Neem me niet kwalijk, lieveling,’ zei ze. ‘Het is zo drukkend. Ik heb daar last van. Ik zeg niet wat ik wil zeggen.’
Ze omhelsde me en bleef een tijdlang dromerig voor zich uitkijken.
Dit soort scènes vonden meer dan eens plaats, en ik weet niet hoe, maar het begon tot me door te dringen dat Marguerite ongerust was over de toekomst. Ze had geen aanleiding om te twijfelen aan mijn liefde, want die werd iedere dag dieper, maar toch zag ik vaak dat ze triest was zonder dat ze me ooit vertelde waarom dat was - voor zover het natuurlijk geen lichamelijke oorzaak had.
Ik was bang dat het leven haar te weinig afwisseling bood, en ik stelde haar voor terug te gaan naar Parijs, maar dat wilde ze niet. Ze verzekerde me dat ze nergens zo gelukkig was als hier op het land.
Prudence kwam nog maar zo nu en dan, maar ze schreef wel brieven. Ik vroeg Marguerite nooit me die te laten zien, ook al was zij, iedere keer als er een kwam een tijdlang helemaal van slag. Ik kon alleen maar raden naar de oorzaak.

[Verder lezen]

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw