zaterdag 8 juni 2019

8. Armand Duval

Twee dagen later was de veiling achter de rug. Ze had honderdvijftigduizend franc opgeleverd. De schuldeisers hadden twee derde van dat bedrag onderling verdeeld, en de familie, die bestond uit een zuster en een klein neefje, had de rest geërfd. De zus zette grote ogen op toen de zaakwaarnemer haar schreef dat ze de erfgename was van vijftigduizend franc. Ze had haar zuster zes of zeven jaar niet gezien, want die was op een dag verdwenen en noch via haarzelf noch via anderen wist ze ook maar het geringste over haar leven sinds haar verdwijning. De zus was dus halsoverkop naar Parijs gereisd en Marguerites kennissen waren hoogst verbaasd toen ze zagen dat haar enige erfgename een struise en knappe boerendochter was, die tot dat moment nooit buiten haar dorp was geweest. Ze was plotseling rijk geworden, zonder dat ze zelfs maar wist uit welke bron deze rijkdom afkomstig was. Ik hoorde later dat ze naar huis was teruggekeerd, heel verdrietig over de dood van haar zuster, maar getroost door de wetenschap dat ze het geld had weten te beleggen tegen viereneenhalf procent rente.
Al deze roddels deden een tijdlang de ronde in Parijs - dat tenslotte de moeder is van het schandaal - maar ze begonnen allengs in het vergeetboek te raken en ik was zelf mijn rol bij de gebeurtenissen al bijna vergeten toen ik door een incident opnieuw werd geconfronteerd met Marguerite en op de hoogte raakte van details over haar leven die zo aandoenlijk zijn dat ik zin kreeg om haar geschiedenis op te schrijven – wat ik nu dus doe.
Het appartement stond, nadat het meubilair was verkocht, drie of vier dagen leeg, toen er op een ochtend bij mij werd aangebeld. Mijn bediende – of om precies te zijn mijn portier die tevens de rol van huisknecht vervulde – deed open en bracht me een visitekaartje. Hij zei me dat de heer die het had afgegeven mij wenste te spreken.
Ik wierp een blik op het kaartje en ik las de naam Armand Duval.
Waar had ik die naam eerder gezien? Ik herinnerde me de eerste bladzijde van de Manon Lescaut. Wat kon de man die dit boek aan Marguerite cadeau had gedaan van mij willen? Ik zei mijn bediende hem onmiddellijk binnen te laten.
De man die binnenkwam was lang, blond, bleek, en gekleed in een reiskostuum dat hij al een paar dagen aan het lijf leek te hebben, en dat hij zelfs niet leek te hebben geborsteld sinds hij in Parijs was aangekomen, want het was bedekt met stof.
Deze meneer Duval was zeer geëmotioneerd en hij deed geen enkele poging om zijn geëmotioneerdheid te verbergen. Met tranen in zijn ogen en een bevende stem zei hij: ‘Meneer, neemt u mij alstublieft mijn bezoek en mijn kleding niet kwalijk. Jonge mensen nemen, hoop ik, niet zo snel aanstoot aan elkaar, en ik wilde u zo graag vandaag nog zien dat ik mezelf niet de tijd gunde om naar het adres te gaan waar mijn bagage heen is gebracht. Ik ben halsoverkop hierheen gekomen, omdat ik bang was ik dat ik u ondanks het vroege uur niet thuis zou treffen.’
Ik nodigde meneer Duval uit om bij de kachel te gaan zitten. Hij deed dat en haalde een zakdoek tevoorschijn waarachter hij een ogenblik zijn gezicht verborg.
‘U begrijpt waarschijnlijk niet, meneer’ hernam hij, met een droeve zucht, ‘wat u op dit uur aan moet met deze onverwachte bezoeker, zo slordig gekleed en nog in tranen ook. Ik kom u een gunst vragen, een grote gunst.’
‘Zegt u het maar, ik ben een en al oor.’
‘U was aanwezig bij de veiling van Marguerite Gautier?’
Bij het noemen van die naam werd de emotie, die de jonge man tot dat moment had weten te bedwingen hem even te machtig en hij bracht zijn hand naar zijn ogen. ‘Ik moet wel een idioot lijken,’ zei hij. ‘Neemt u mij alstublieft niet kwalijk. Ik vergeet dit nooit, dat u zo geduldig naar mij luistert.’
‘Meneer,’ antwoordde ik, ‘als ik daarmee uw verdriet een beetje kan wegnemen, vertelt u mij dan gauw waarmee ik u van dienst kan zijn. Het zal me een genoegen zijn als ik u kan helpen.’
Hij zei: ‘Klopt het dat u iets hebt gekocht op Marguerites veiling?’
‘Ja meneer, een boekje.’
‘Manon Lescaut?’
‘ Precies.’
‘Bent u nog in het bezit van dat boekje?’
‘Het ligt in mijn slaapkamer.’
Er leek bij dit nieuws een zware last van Armand Duval af te vallen. Hij bedankt mij uitbundig, alsof ik door het boekje nog in mijn bezit te hebben al was begonnen hem van dienst te zijn.
Hij keek naar de opdracht op de eerste bladzijde en hij bladerde het door. ‘Ja, dat is het,’ zei hij. Er vielen twee grote tranen op de bladzijden. ‘Ben u erg op dit boekje gesteld, meneer?’ Hij keek me aan en deed geen moeite meer om te verbergen dat hij gehuild had en dat het huilen hem nog steeds nader stonden dan het lachen.
‘Waarom vraagt u dat?’
‘Omdat ik u wil vragen het aan mij af te staan.’
‘Neemt u mij alstublieft mijn nieuwsgierigheid niet kwalijk,’ zei ik, ‘maar u bent dus de man die het aan Marguerite Gautier hebt gegeven?’
Hij knikte.
‘Dan is dit boekje uw eigendom, neemt u het alstublieft, ik ben blij dat ik het u terug kan geven.’
‘Maar het minste is toch wel dat ik u de prijs vergoed die u ervoor hebt betaald,’ zei Duval verlegen.
‘Ik wil het u graag cadeau doen. De prijs voor een los deeltje op zo’n veiling stelt nauwelijks iets voor. Ik weet niet eens meer hoeveel ik ervoor heb betaald.’
‘Het heeft u honderd franc gekost.’
‘Dat is waar ook,’ zei ik, op mijn beurt in verlegenheid gebracht. ‘Hoe weet u dat?’
‘Niets bijzonders. Ik hoopte op tijd in Parijs te zijn voor Marguerites veiling, maar ik ben pas vanmorgen gearriveerd. Dit was iets dat van haar was geweest en dat ik absoluut wilde hebben, en ik ging naar de veilingmeester om inzage te vragen in de lijst van geveilde artikelen en de namen van de kopers. Ik zag dat het boekje was gekocht door u en ik besloot u te vragen het aan mij af te staan, ook al deed de prijs die u hebt betaald mij vrezen dat u er zelf een of andere herinnering aan koestert.’
Het leek wel duidelijk dat Armand bang was dat ik Marguerite had gekend op dezelfde manier als hij. Ik haastte me hem gerust te stellen.
‘Ik kende mevrouw Gautier alleen van gezicht,’ zei ik. ‘Ik was getroffen door haar dood, zoals een jonge man nu eenmaal geraakt wordt door de dood van een lieftallige jonge vrouw. Ik wilde iets kopen op haar veiling en ik beet me vast in dat boekje, ik weet zelf niet waarom, om het genoegen om op te bieden tegen een meneer die er ook zijn zinnen op had gezet en die me leek te willen overtroeven. Ik zeg het nog een keer, meneer, dit boekje is voor u. Neemt u het alstublieft aan. Ik zou niet willen dat het in uw bezit kwam, zoals het via een veilingmeester in mijn bezit kwam. Ik zou het overigens wel op prijs stellen als er uit deze kennismaking een langduriger contact en een nauwere band tussen ons zou voortkomen.’
‘Dat is goed, meneer,’ zei Armand, en hij schudde me de hand. ‘Ik neem uw voorstel aan, en ik zal u mijn leven lang dankbaar zijn.’


[Verder lezen]

1 opmerking:

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...