vrijdag 7 juni 2019

7. Nederigheid



Omdat ik bang was dat ik me nog een keer zou vastbijten in iets wat misschien leuk was voor mijn gevoel van eigenwaarde, maar niet voor mijn portemonnee, vertrok ik nadat ik mijn gegevens had laten noteren en het boekje opzij had laten leggen. Ik had waarschijnlijk het nodige te denken gegeven aan degenen die getuige waren geweest en zich nu afvroegen waarom ik honderd franc had betaald voor een boekje dat ik overal had kunnen kopen voor tien of hoogstens vijftien franc.
Een uur later liet ik mijn aankoop afhalen.
Op de eerste pagina was, met de pen en in een sierlijk handschrift, een opdracht geschreven van de schenker van het boekje[1]:

Manon voor Marguerite,
Nederigheid.

De ondertekening was: Armand Duval.
Wat betekende dat woord ‘nederigheid’?
Meende deze Armand Duval dat Manon erkende dat Marguerite haar overtrof in losbandigheid of in gevoel? De tweede mogelijkheid was het waarschijnlijkst, want de andere was van een impertinentie die Marguerite, hoe ze ook over zichzelf dacht, niet zou hebben getolereerd.
Ik ging opnieuw uit, en ik dacht niet meer aan het boekje tot die avond, toen ik naar bed ging.
Manon Lescaut is een roerend verhaal. Ik ken het goed, maar als ik het boekje in handen heb kan ik toch niet laten voor de honderdste keer mee te leven met de avonturen van de heldin. Het is een verhaal dat zo levensecht is dat het wel lijkt of ik haar zelf heb gekend. De vergelijking die zich - uiteraard rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden - laat maken tussen haar en Marguerite gaf nog een extra dimensie aan het verhaal, en als ik oorspronkelijk alleen vergevensgezind was jegens het arme meisje uit wier nalatenschap ik dit boekje had verworven, voelde ik nu ook medelijden, zelfs liefde. Manon was gestorven in een woestijn, dat is waar, maar in ieder geval in de armen van de man die ze met heel haar hart liefhad, en die, toen ze gestorven was, haar een graf dolf, het besprenkelde met zijn tranen, en die met haar zijn hart begroef; terwijl Marguerite, die net als Manon een zondares was en die wie weet ook tot inkeer was gekomen, gestorven was te midden van haar overdadige luxe, in het bed van haar verleden maar ook in een emotionele woestijn, droger en uitgestrekter, genadelozer, dan de woestijn waarin Manon begraven was.
Want aan het bed van Marguerite had, zoals ik vernam van vrienden die op de hoogte waren van de omstandigheden, niemand gezeten om haar te troosten tijdens de twee maanden van haar langzame en smartelijke doodstrijd.
Van Manon en Marguerite dwaalden mijn gedachten naar de meisjes die ik zelf kende en van wie ik zag dat ze zingend op weg waren naar bijna net zo’n dood. Arme stakkers. Het is misschien verkeerd ze lief te hebben, maar men zou tenminste medelijden met ze moeten hebben. Je hebt medelijden met een blinde die nooit het daglicht heeft aanschouwd, met een dove die nooit het klinken van de natuur heeft gehoord, een stomme die nooit heeft kunnen uitspreken wat zijn hart beroert, en uit een valse schaamte wil je geen medelijden hebben met die blindheid en die doofheid van het hart, met dat zwijgen van het geweten waardoor deze meisjes ongewild niet in staat zijn het goede te zien, de stem van god te horen en de zuivere taal te spreken van liefde en geloof.

[Verder lezen]



[1] Het boekje is een achttiende-eeuwse roman van de Abbé Prevost: het verhaal van de tragische liefde van Manon Lescaut en de Chevalier Des Grieux. De roman is ook later in deze roman een motief, en zou een bron van inspiratie zijn geweest voor Dumas.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...