34. Bougival

De tijd dat ik gewoonlijk bij mijn vader en mijn zus was brak aan, maar ik ging niet weg. Ik ontving dan ook regelmatig brieven, zowel van hem als van haar, met de vraag waar ik bleef. Ik antwoordde steeds zo goed mogelijk. Zei dat alles goed ging en dat ik geen geld nodig had, dingen, die naar ik aannam mijn vader een beetje zouden troosten voor het uitstel van mijn jaarlijkse bezoek.
In die tijd gebeurde het op een ochtend dat Marguerite wakker werd van het stralende zonlicht, uit bed sprong en me vroeg haar de hele dag mee uit te nemen de stad uit. Prudence werd erbij gehaald en we vertrokken met zijn drieën, nadat Marguerite Nanine opdracht had gegeven aan de hertog te zeggen dat ze van het mooie weer wilde profiteren en dat ze was uitgegaan met mevrouw Duvernoy.
Behalve dat haar aanwezigheid nodig was om de oude hertog gerust te stellen, was Prudence ook een vrouw die geknipt was voor dit soort uitstapjes. Ze had altijd een goed humeur en een eeuwige eetlust, en zo hoefde haar gezelschap zich geen ogenblik te vervelen en was het een waar genoegen om eieren te bestellen, kersen, melk, konijnenstoof en alles wat hoort bij een lunch op het land in de omstreken van Parijs.
We hoefden alleen nog maar te bedenken waar we heen gingen.
Ook hier bood Prudence uitkomst.
‘Willen jullie naar een echte landelijke omgeving?’ vroeg ze.
‘Ja.’
‘Nou, laten we dan naar Bougival[1] gaan, naar de Point du Jour van de weduwe Arnould. Ga een calèche huren, Armand.’[2]
Anderhalf uur later waren we bij de weduwe Arnould.
Misschien ken je die herberg? Door de week hotel, in het weekend taveerne. Vanuit de tuin, die een paar meter verhoogd is, heb je een magnifiek uitzicht. Links aan de horizon het aquaduct van Marly, rechts een oneindigheid van heuvels. De rivier, die op deze plek bijna geen stroming heeft, ligt als een lint van witte moirézijde tussen les Gabillons en het eiland van Croissy, gewiegd in het geritsel van de hoge populieren en het gemurmel van de wilgen. In het dorp, in een brede baan zonlicht, liggen kleine witte huizen met rode daken en fabrieksgebouwen die in de verte hun harde commerciële karakter verliezen en prachtig in het landschap passen.
Daarachter Parijs, in nevelen gehuld.
Zoals Prudence al had gezegd, het was echt landelijk en de lunch was bijpassend.
Ik zeg dit allemaal niet uit erkentelijkheid voor het geluk dat het dorp me heeft gegeven, maar Bougival is ondanks zijn ellendige naam[3] een van de mooiste plekjes die je je kunt voorstellen. Ik heb veel gereisd, en ik heb beroemdere panorama’s gezien, maar niets dat lieflijker is dan dit dorpje dat daar zo aardig ligt aan de voet van zijn heuvel.
Mevrouw Arnould stelde ons voor een boottochtje te maken, en Marguerite en Prudence namen dat aanbod enthousiast aan.
Het platteland is altijd in verband gebracht met de liefde, en dat is terecht, want niets laat een vrouw die je liefhebt beter tot haar recht komen dan een blauwe hemel, geuren, bloemen, een briesje, de verrukkelijke rust van het land of het bos. Hoe veel je ook van een vrouw houdt, hoezeer je haar ook vertrouwt, hoe veel verwachtingen voor de toekomst je ook aan het verleden kunt ontlenen, je bent als man altijd min of meer jaloers. Als je ooit verliefd bent geweest, serieus verliefd, dan moet je die behoefte kennen om dat wezen waar je al je kaarten op hebt gezet te vrijwaren van de wereld. Het lijkt of een vrouw die je liefhebt, hoe weinig ze zich ook gelegen laat liggen aan haar omgeving, iets verliest van haar allure, van haar ‘geur’, in het contact met andere mensen en dingen. En ik ervaarde dat wel heel sterk. Mijn liefde was geen gewone liefde. Ik was zo verliefd als een mens maar zijn kan, maar ik was het op Marguerite Gautier, dat wil zeggen op Parijs, waar ik overal iemand kon tegenkomen die de minnaar van deze vrouw was geweest of die het zou worden. Maar op het land, tussen mensen die we nooit eerder hebben gezien, voor wie we niets betekenen, in een voorjaarslandschap dat ieder jaar alles vergeeft, ver weg van het rumoer van de stad, kon ik mijn liefde verbergen voor vreemden, en liefhebben zonder schaamte en zonder vrees.
Marguerite werd steeds minder de courtisane. Ik had een mooie jonge vrouw bij me, die ik liefhad, en die mij liefhad. Het verleden was niet meer zichtbaar. De toekomst onbewolkt. De zon wierp licht op mijn minnares zoals hij licht zou hebben geworpen op een prille verloofde. We wandelde samen langs fijne plekjes die deden denken aan romantische verzen, en verliefde wijsjes.[4] Marguerite droeg een witte japon, ze hing aan mijn arm, en die avond, onder de sterren, herhaalde ze wat ze me de vorige nacht had gezegd. En de mensheid leefde zijn leven, ver weg, zonder de geringste schaduw te werpen op onze jeugd en onze liefde.
Dat is wat er door mijn hoofd ging, die dag, terwijl het zonlicht door de bladeren speelde en ik languit in het gras lag. Ik liet mijn gedachten de vrije loop, weg van alle menselijke beslommeringen, en ik koesterde ieder sprankje hoop dat zich aan me opdrong.
Daar kwam nog bij dat ik, vanaf de plek waar ik lag, op de oever een schattig huisje zag met twee etages en een hek in een halve cirkel: door het hek was voor het huis een groen gazon zichtbaar, zo effen als fluweel, terwijl achter het huis een klein bos lag, vol mysterieuze plekjes, en met bemoste paden waarop de ochtend de voetafdrukken uitwiste die de vorige dag gezet waren. Het huis was onbewoond. Klimbloemen overdekten het portiek en reikten tot de eerste etage.
Terwijl ik naar dit huis keek, begon ik te denken dat het voor mij bestemd was, zo goed vatte het alles samen wat ik zo-even had gedroomd. Ik zag Marguerite er wonen met mij, overdag in het bos dat de heuvel bedekte, ’s avonds in een tuinstoel op het gras. Ik vroeg me af of er ooit stervelingen zo gelukkig waren geweest als wij.
‘Wat een leuk huisje,’ zei Marguerite die mijn blik had gevolgd, of misschien wel mijn gedachten had gelezen.
‘Waar?’ zei Prudence.
‘Daarginds,’ wees Marguerite.
‘Ach, schattig,’ antwoordde Prudence. ‘Staat het je aan?’
‘Heel erg.’
‘Nou dan, zeg tegen de hertog dat hij het voor je moet huren. Dat doet hij vast wel. Als je wilt ga ik het hem vragen.’
Marguerite keek naar mij als om te vragen wat ik daarvan dacht.
Prudences laatste woorden hadden mijn droom doen vervliegen, en hadden me zo bruut in de werkelijkheid teruggeworpen dat mijn oren nog tuitten van de klap.
‘Ja, ja, geweldig idee,’ stamelde ik.
‘Mooi, dan regel ik dat,’ zei Marguerite, die wat ik zei opvatte naar haar eigen zin. ‘Laten we meteen even kijken of het te huur is.’
Het huisje was te huur voor tweeduizend franc.
‘Wat denk je, ben je hier gelukkig?’ zei ze.
‘Weet je zeker dat ik mag komen?’
‘Ja, voor wie anders zou ik me hier gaan begraven.’
‘Maar laat mij dan dit huisje zelf huren.’
‘Ben je gek. Het is nergens voor nodig, en het zou zelfs gevaarlijk zijn. Je weet zelf ook wel dat ik maar van één man cadeautjes mag aannemen. Toe nou, groot kind dat je bent! Laat nou gaan.’
‘En als ik dan een paar dagen vrij heb, kan ik mooi naar jullie toekomen,’ zei Prudence.
We lieten het huisje en namen de weg terug naar Parijs terwijl we honderduit praatten over dit nieuwe idee. Ik hield Marguerite in mijn armen, en dat maakte me zo gelukkig dat ik, toen we uitstapten, het plan van mijn minnares al met heel andere ogen bekeek.

[Verder lezen]



[1] Aan de Seine, niet ver ten westen van Parijs.

[2] Een calèche is een lichte, open koets.

[3] Wat er ellendig is aan de naam Bougival heb ik niet kunnen achterhalen.

[4] Dumas noemt de bij ons weinig in aanzien staande dichter Lamartine en de obscure componist Scudo

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw