21. Eén kaars

In de kamer waar ze haar toevlucht had gezocht brandde maar één kaars, en die stond op tafel. Ze lag op een grote canapé, ze had haar jurk losgemaakt, één hand lag op haar hart, de andere hing op de canapé. Op tafel stond een zilveren lampetkom halfvol water. Het water was gemarmerd met sliertjes bloed.
Marguerite probeerde, doodsbleek en met de mond half open, op adem te komen. Soms verhief haar borst zich met een diepe zucht, wat haar een beetje verlichting leek te bieden en waardoor ze zich even beter leek te voelen.
Ik liep op haar af zonder dat ze een beweging maakte, ik ging zitten en ik pakte de hand die op de canapé lag.
‘Ah, bent u het,’ zei ze met een glimlach.
Ik zag er waarschijnlijk nogal ontdaan uit, want ze voegde daar aan toe:
‘Bent u ook ziek?’
‘Nee, nee, maar u, hebt u erg veel pijn?’
‘Nauwelijks.’ Met haar zakdoek veegde ze de tranen weg die haar door het hoesten in de ogen waren gesprongen. ‘Ik ben er wel aan gewend.’
‘U maakt zichzelf kapot, mevrouw,’ zei ik diepbewogen. ‘Ik wilde dat ik uw vriend was, dat ik familie was, zodat ik kon verhinderen dat u zichzelf zo pijn doet.’
‘U hoeft zich echt niet ongerust te maken,’ zei ze bitter. ‘De anderen maken zich toch ook niet druk om mij? Ze weten wel dat hier niets aan te doen is.’
Daarna kwam ze overeind, ze pakte de kaars, zette die op de schoorsteenmantel en bekeek zichzelf in de spiegel.
‘Bah, wat ben ik bleek,’ zei ze, terwijl ze haar jurk dichtknoopte en haar vingers door haar verwarde haren streek. ‘Nou ja, we gaan terug aan tafel, komt u mee?’
Maar ik zat daar en ik bewoog me niet.
Ze begreep hoe het gebeuren me had aangegrepen, want ze liep op me af, stak me haar hand toe en zei:
‘Kom, we gaan.’
Ik pakte haar hand en bracht die naar mijn lippen. Ik kon me niet inhouden. Er vielen twee tranen op.
‘Nou zeg, u bent toch geen baby,’ zei ze terwijl ze naast me ging zitten. ‘Daar zit u te huilen. Wat is er nou?’
‘U vindt het misschien heel raar, maar wat ik zo-even gezien heb, heeft me vreselijk veel verdriet gedaan.’
‘Dat is heel lief. Maar wat wilt u? Ik kan niet goed slapen, ik moet een beetje de tijd verdrijven. En verder, meisjes als ik, eentje meer of eentje minder, wat maakt dat uit? De artsen zeggen dat het bloed dat ik ophoest uit de bronchiën komt, en ik doe of ik ze geloof. Wat kan ik anders?’
‘Marguerite, luister,’ zei ik met een plotselinge openhartigheid, ‘ik weet niet wat u voor me gaat betekenen, maar ik weet wel dat er op dit ogenblik niemand is in de hele wereld, zelfs mijn zusje niet, die me meer ter harte gaat dan u, en dat is al zo vanaf het moment ik u voor het eerst heb gezien. En daarom zeg ik u, in hemelsnaam, zorg voor uzelf, leef niet langer zoals nu.’
‘Als ik voor mezelf zou zorgen, zou ik doodgaan. Wat me op de been houdt is het koortsachtige leven dat ik leid. Voor zichzelf zorgen, dat is goed voor dure dames, die familie hebben, en vrienden. Maar wij, als we de ijdelheid, de wellust van onze minnaars niet meer strelen, dan verlaten ze ons, en dan zijn voor ons niet alleen de dagen lang maar ook de avonden. Echt, ik weet dat maar al te goed. Ik heb twee maanden het bed moeten houden. Na drie weken kwam niemand me meer opzoeken.’
‘Ik beteken niets voor u,’ zei ik, ‘maar als u zou willen, zou ik u verzorgen als een broer. Ik zou u niet verlaten en ik zou u beter maken. Als u weer sterk bent, zou u uw huidige leven weer kunnen leiden, als u dat wilt, maar ik weet wel zeker dat u gelukkiger zou zijn en dat u uw schoonheid niet zou verliezen bij een stil bestaan.’
‘Dat denkt u vanavond, omdat u een treurige dronk hebt, maar in werkelijkheid zou u niet zo geduldig zijn als u beweert.’
‘Sta me toe dat ik het u zeg, Marguerite, maar u bent twee maanden ziek geweest en tijdens die twee dagen ben ik iedere dag naar u komen informeren.’
‘Dat is waar. Maar waarom bent u eigenlijk niet boven gekomen?’
‘Omdat ik u toen nog niet kende.’
‘Moet je een meisje als mij met zijden handschoenen aanpakken?’
‘Je pakt een vrouw altijd met zijden handschoenen aan. Dat vind ik tenminste.’
‘U zou dus voor me zorgen?’
‘Ja.’
'U zou alle dagen bij me blijven?’
‘Ja.’
‘Zelfs alle nachten?’
‘Zolang u niet genoeg van me hebt.’
‘Nou zeg, wat zeg je daarvan!’
‘Het is toewijding.’
‘Maar waar komt die toewijding vandaan?’
‘Ik voel gewoon heel erg veel voor u.’
‘Aha, u bent verliefd op me. Zeg het maar gewoon, dat is gemakkelijker.’
‘Misschien. Maar als ik dat op een dag moet zeggen, dan is dat niet vandaag. ‘
‘U zou het me beter nooit kunnen zeggen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat het dan een van tweeën is.’
‘He?’
‘Ofwel ik neem u niet, en dan bent u boos op me; of ik neem u wel, en dan hebt u een treurige minnares, een vrouw die nerveus is, ziek, triest, of vrolijk met het soort vrolijkheid dat triester is dan verdriet. Een vrouw die bloed opgeeft en die er honderdduizend franc per jaar doordraait. Dat is goed voor een oude rijkaard als mijn hertog, maar voor een jongeman als u is dat heel naar, en dat weet ik zeker, want alle jonge minnaars die ik heb gehad, hebben me al gauw weer verlaten.’
Ik zei niets terug. Ik luisterde. Ze was zo openhartig dat het bijna een bekentenis was. Wat een droevig leven schemerde door die vergulde sluier, een leven dat het arme meisje ontvluchtte met uitspattingen, dronkenschap, slapeloosheid. Ik was zo onder de indruk dat ik niets wist te zeggen.
‘Maar kom,’ ging Marguerite verder. ‘We vervallen in kinderachtigheden. Geef me de hand en we gaan terug naar de eetkamer. Ze hebben niets te maken met de reden van onze afwezigheid.
‘Ga maar terug, maar laat mij alsjeblieft nog even hier blijven.’
‘Waarom?
‘Omdat uw vrolijkheid me teveel verdriet doet.’
‘O jee, goed, dan zal ik treurig zijn.’
‘Wacht even, Marguerite. Laat me u iets zeggen dat u ongetwijfeld al vaak is gezegd, en dat u omdat u het al zo vaak gehoord hebt misschien niet zo geloofwaardig voorkomt, maar dat daarom niet minder echt is. En dat ik voortaan nooit meer tegen u zal zeggen.’
‘En dat is…?’ zei ze met de toegeeflijke glimlach van een jonge moeder die luistert naar de onzin die haar kind uitkraamt.
'Het is dat u, vanaf het moment dat ik u voor het eerst zag, een plaats hebt gekregen in mijn leven; het is dat u, nu ik u na twee jaar terug heb gezien, een vastere greep hebt gekregen op mijn hart en mijn geest dan ooit; en het is ook dat u, nu u me bij u hebt ontvangen, en we elkaar kennen, en ik u ken in uw hele vreemdheid, dat ik u niet meer kan missen. Dat ik gek word als u niet van me houdt, en zelfs als u me niet toestaat van u te houden.’
‘O arme stakker dat je bent. Maar goed, ik zal tegen je zeggen wat mevrouw D…. ooit heeft gezegd: Je hebt misschien best veel geld, maar je weet niet dat ik zes of zeven duizend franc per maand uitgeef en dat ik dat geld nodig heb. Je weet niet, beste vriend, dat ik je voor je het weet te gronde richt en dat je familie je onder curatele zal stellen om je af te leren met een schepsel als mij samen te leven. Hou van me als een goede vriend, maar niet anders. Zoek me op, we zullen lachen en kletsen, maar heb niet een te hoge dunk van mij, want ik ben dat gewoon niet waard. Je bent goedhartig, je hebt er behoefte aan bemind te worden, maar je bent te jong en te gevoelig voor onze wereld. Neem een getrouwde vrouw als minnares.
Je ziet dat ik een lieve meid ben, en dat ik openhartig met je praat.’

[Verder lezen]

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw