20. Een druppel bloed

‘He, he,’ zuchtte Marguerite toen ze terug was. ‘Die is weg! Hij werkt me aardig op de zenuwen, die vent.’
‘Lieve kind,’ zei Prudence, ‘je bent wel heel erg gemeen tegen hem. En hij is zo lief en zo zorgzaam. Daar op de schoorsteenmantel, dat klokje dat hij je heeft gegeven. Dat heeft hem minstens vijfduizend franc gekost.’
Mevrouw Duvernoy was naar de schoorsteenmantel gelopen en speelde met het sieraad en wierp er hebberige blikken op.
‘Lieverd,’ zei Marguerite terwijl ze aan de piano ging zitten, ‘als ik afweeg wat hij me geeft tegen wat hij zegt, dan krijgt hij zijn bezoekjes op een koopje.’
‘Die arme jongen is verliefd op je.’
‘Als ik moest luisteren naar iedereen die verliefd op me is, dan had ik nog geen tijd over om te eten.’
Ze liet haar vingers over de toetsen gaan. Daarna keerde ze zich om en zei tegen ons:
‘Wilt u iets gebruiken? Ik wil wel een glaasje punch.’
‘En ik zou wel een stukje kip lusten,’ zei Prudence. ‘Zullen we souperen?’
‘Een goed idee. Laten we ergens iets gaan eten,’ zei Gaston.
‘Nee, we eten hier iets.’
Ze belde en Nanine verscheen.
‘Laat iemand iets te eten gaan halen.’
‘Wat wilt u?’
‘Wat jij wilt. Maar dadelijk, dadelijk.’
Nanine verdween.
‘Goed idee,’ zei Marguerite, blij als een kind. ‘We gaan iets eten. Wat is die graaf toch een sukkel.’
Hoe meer ik van die vrouw zag, hoe meer ze me betoverde. Ze was beeldschoon. Zelfs dat ze zo tenger was, vormde een onderdeel van haar charmes.
Ik bekeek haar ademloos.
Wat er zich in mij afspeelde is nauwelijks te beschrijven. Wat voor leven ze leidde kon me niets schelen. Ik was vol bewondering voor haar schoonheid. Dat ze een jonge, elegante, rijke man afwees, die voor haar tot alles bereid was, bewees hoe weinig ze gaf om eigenbelang en verontschuldigde in mijn ogen alle misstappen die ze mogelijk had gedaan. Deze vrouw had iets wat je nog het beste kon omschrijven als onschuld. Je kon zien dat ze nog in de meisjesjaren verkeerde van de ondeugd. Haar zelfverzekerde gang, haar lenige taille, haar neusgaten die rose waren en openstonden, de grote ogen met een paarsige kring eromheen lieten zien dat ze een van die vurige karakters was die een geur van wellust om zich heen verspreiden, zoals die oosterse parfumflesjes die, ook als ze stevig gesloten zijn, de geur van hun inhoud laten ontsnappen. En of het nu haar natuur was of een gevolg van haar ziekte, van tijd tot tijd waren in de ogen van deze vrouw flitsen zichtbaar van verlangens die als ze tot uiting kwamen een hemelse openbaring zouden zijn voor wie door haar werd bemind. Maar Marguerites aanbidders waren niet meer te tellen, en degenen die ze liefhad nog niet.
Kortom, je herkende in dit meisje een maagd die per ongeluk courtisane was geworden en tegelijk een courtisane die zo maar maagdelijk zou kunnen zijn, heel verliefd, heel zuiver. Marguerite bezat nog trots en onafhankelijkheid: gevoelens, die als ze gekwetst worden hetzelfde effect kunnen hebben als schaamte. Ik zei niets, mijn hele ziel leek opgegaan in mijn hart en mijn hart in mijn ogen.
‘Dus u,’ ging ze plotseling verder, ‘was die figuur die steeds naar mijn gezondheid kwam informeren toen, ik ziek was?’
‘Ja.’
‘Dat was heel lief, weet u dat? Wat kan ik doen om u te bedanken?’
‘Sta me toe u van tijd te tijd te bezoeken.’
‘Zo vaak als u wilt. Van vijf tot zes en van elf tot middernacht. Maar Gaston, jij, wil je de Aufforderung zum Tanz[1] voor me spelen?
‘Waarom?’
‘In de eerste plaats omdat ik dat graag wil, maar ook omdat het me maar niet lukt om dat stuk in mijn eentje te spelen.’
‘Wat is er moeilijk aan?’
‘Het derde deel, het stuk met die verhoogde noten.
Gaston stond op, ging aan de piano zitten en begon die prachtige melodie van Weber te spelen, waarvan de muziek op de piano stond.
Marguerite leunde met een hand op de piano en volgde de partituur, terwijl ze de noten een voor een meeneuriede, en toen Gaston bij de passage was aangekomen die ze bedoelde humde ze terwijl ze haar vingers over de bovenkant van de piano liet gaan: ‘Re, mi, re, do, re, fa, mi, re, kijk, dat lukt me steeds niet. Nog een keer!’
Gaston speelde de passage nog een keer en daarna zei Marguerite:
‘Laat mij nu proberen.’
Ze ging zitten en speelde op haar beurt, maar haar ongehoorzame vingers struikelden steeds op een van de noten.
‘Je gelooft het niet,’ zei ze als een boos kind. ‘Het lukt me gewoon niet. Weet je dat ik soms tot twee uur ‘s ochtends daar mee bezig ben? En als ik dan bedenk dat die stomme graaf het zonder muziek speelt, en helemaal foutloos! Daarom ben ik zo woedend op hem, geloof ik.’
En ze begon opnieuw, steeds met hetzelfde resultaat.
‘Naar de duvel met Weber, met de muziek en met piano’s,' riep ze, en ze gooide de partituur dwars door de kamer. Je snapt het toch niet. Ik kan nog niet eens acht keer een verhoogde noot spelen.’ Ze sloeg haar armen over elkaar en keek ons aan, terwijl haar voet woedend op de grond tikte. Het bloed steeg haar naar de wangen en haar lippen gingen van elkaar door een kuchje.
‘Nou, nou,’ zei Prudence, die haar hoed had afgezet en die de bandjes voor de spiegel gladstreek. ‘Word nou niet boos, je zult jezelf nog kwaad doen. Laten we iets gaan eten, dat is beter. Ik sterf van de honger.’
Marguerite belde opnieuw en daarna ging ze weer achter de piano zitten en begon zachtjes een schunnig liedje te zingen, waarbij ze zichzelf begeleidde zonder zich één keer te vergissen. Gaston kende dit liedje, en ze zongen een soort duet.
‘Alsjeblieft,’ smeekte ik Marguerite op vertrouwelijke toon ‘zing toch niet van die vuiligheid.’
‘O wat is hij kuis!’ glimlachte ze, en ze reikte me de hand.
‘Het is niet voor mij, het is voor uzelf.’
Marguerite maakte een gebaar van ‘wat kan die kuisheid mij schelen!’
Op dat moment verscheen Nanine.
‘Is het eten klaar?’ vroeg Marguerite.
‘Ja mevrouw, dadelijk.’
‘Trouwens,' zei Prudence, 'u hebt het appartement nog helemaal niet gezien. Kom maar mee, dan kijken we even rond.’
Je hebt het gezien. De salon was schitterend.
Marguerite liep even met ons mee, maar na een poosje riep ze Gaston en ging met hem naar de eetkamer, om te kijken of het eten al was opgediend.
‘Kijk hier eens,’ riep Prudence naar de eetkamer. Ze pakte een poppetje van Saksisch porselein van een etagère. ‘Ik wist niet dat je dit ding had.’
‘Welk ding?’
‘Een herdertje met een vogel in een kooitje.’
‘Je mag het hebben, als je het mooi vind.’
‘O nee, ik wil het je niet afpakken.’
‘Ik wilde het aan mijn kamermeisje geven. Ik vind het ding spuuglelijk. Maar als jij het leuk vindt, neem maar mee.’
Prudence merkte alleen dat ze een cadeautje kreeg, en niet de manier waarop. Ze zette het beeldje opzij en nam me mee het boudoir in en liet me twee bij elkaar horende miniatuurtjes zien.
‘Kijk,’ zei ze. De graaf de G… Die was helemaal verliefd op Marguerite. Hij heeft haar geïntroduceerd.[2] Kent u hem?’
‘Nee,’ zei ik. ‘En dit?’ Ik wees op het andere miniatuurtje.
‘Dat is De L…, een of ander burggraafje. Die is aan de deur gezet.’
‘Waarom?’
‘Die was zo ongeveer failliet. Dat was er echt eentje die helemaal gek was op Marguerite.’
‘En zij op hem natuurlijk.’
‘Het is zo’n rare meid. Je weet nooit waar je met haar aan toe bent. Dezelfde avond dat het uit was, zat ze in de schouwburg, zoals altijd, en toch huilde ze toen hij wegging.’
Op dat moment kwam Nanine binnen en zei ons dat het eten op tafel stond. Toen we de eetkamer binnenkwamen, leunde Marguerite tegen de muur. Gaston hield haar handen vast en praatje zachtjes met haar.
‘Je bent gek,’ zei Marguerite. ‘Je weet best dat dat niet gaat. Een vrouw als ik, die vraag je niet pas na twee jaar om je minnares te worden. Vrouwen als ik, die geven zich onmiddellijk of nooit. Aan tafel, heren.’
Ze glipte uit de handen van Gaston, en ze zette hem rechts van zich, mij links en daarna zei ze tegen Nanine:
‘Wil je even in de keuken zeggen dat ze niet opendoen als er gebeld wordt?’
Het was om één uur ’s nachts dat ze die opdracht gaf.
Er werd gelachen, er werd gedronken en er werd veel gegeten en binnen de kortste keren schuimde de vrolijkheid over de rand, en van tijd tot tijd werden de smerigste grappen gemaakt, onder luide toejuichingen van Nanine, Prudence en Marguerite. Gaston had het enorm naar zijn zin. Hij is een sympathieke vent, maar niet zo goed opgevoed dat hij zich niet van tijd te buiten gaat aan gore opmerkingen. Op een gegeven moment wilde ik dat ik me ook kon laten gaan, dat ik mijn hoofd en mijn hart onverschillig kon maken voor dit tafereel en dat ik deel kon nemen aan vrolijkheid die een van de gerechten leek te zijn die werden opgediend. Maar in werkelijkheid begon ik me ervan te distantiëren, mijn glas bleef vol en ik werd bijna treurig bij de aanblik van dat mooie meisje dat daar dronk en praatte als een dragonder, en harder lachte naarmate wat er werd gezegd smeriger was.
Toch leken me die vrolijkheid, die manier van praten en van drinken die bij de andere tafelgenoten pervers leken, of geforceerd of voortvloeiend uit gewoonte, bij Marguerite uitvloeisel van een verlangen naar vergetelheid, van koorts, van haar nerveuze aandoening. Bij ieder glas champagne kleurden haar wangen koortsachtig rood, en haar kuchen, licht bij het begin van de maaltijd, werd allengs zo hevig dat ze zich moest omkeren en haar hoofd tegen de rugleuning drukken en haar handen tegen haar borst, iedere keer als ze hoestte.
Ik leed mee met de pijn die haar dagelijkse uitspattingen dit tere organisme deden lijden. Uiteindelijk gebeurde er iets dat ik met angst en vreze had zien aankomen. Tegen het eind van de maaltijd kreeg Marguerite de hevigste hoestbui tot dat moment. Het leek of haar longen werden verscheurd. Het arme meisje werd purperrood, ze deed haar ogen dicht van de pijn, en drukte een servet tegen haar lippen dat werd gekleurd door een druppel bloed. Ze stond op en liep snel naar haar boudoir.
‘Wat heeft Marguerite?’ vroeg Gaston.
‘Wat ze heeft is dat ze te veel heeft gelachen en dat ze nu bloed spuugt,’ zei Prudence. ‘Niets aan de hand, ze heeft dat dagelijks. Ze komt zo terug. Laat haar maar even met rust, dat heeft ze liever.’
Maar ik kon dat niet. Tot ontsteltenis van Prudence en Nanine, die me terugriepen, ging ik achter Marguerite aan.

[Verder lezen]



[1] Razend populair pianostuk van Carl Maria von Weber, 1819, in het Frans ook wel – zoals in Dumas’ tekst - Invitation à la valse

[2] Te weten in de ‘beau monde.’

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw