donderdag 13 juni 2019

13. Herbegrafenis

Een half uur later waren we op Montmartre.
Er wachtte al een politiefunctionaris op ons.

Langzaam gingen we op weg naar het graf van Marguerite, de politieman liep voorop, Armand en ik volgden hem op een paar passen.
Van tijd tot tijd voelde ik hevige bevingen door de arm trekken van mijn metgezel. Dan keek ik hem aan. Hij begreep mijn blik en glimlachte, maar vanaf het moment dat we van zijn huis waren vertrokken hadden we geen woord meer gewisseld.
Vlak voordat we bij het graf waren, stopte Armand om zijn gezicht af te vegen, waarop grote zweetdruppels parelden. Ik moest zelf ook even op adem komen, want mijn hart voelde alsof het in een tang zat.
Wat is het voor een duistere wellust die wordt gewekt door zo’n schouwspel? Toen we bij het graf waren, had de tuinman alle bloemen weggehaald, het hekwerk was verwijderd en twee mannen waren in de weer met spaden.
Armand leunde tegen een boom en keek toe.
Het enige aan hem dat nog leek te leven waren zijn ogen.
Plotseling raakte een van de spaden een steen.
Op dat geluid deinsde Armand terug of hij een elektrische schok kreeg. Hij kneep met zoveel kracht in mijn hand dat hij me pijn deed.
Een van de grafdelvers pakte een grote schop en schepte de laatste aarde weg, tot hij bij de stenen kwam die men op de kist legt. Hij gooide die een voor een op de kant.
Ik hield Armand in de gaten, want ik was bang dat hij ieder ogenblik kon breken onder de intensiteit van zijn gevoelens. Maar hij stond nog steeds te kijken, zijn blik strak, zijn ogen wijd opengesperd als een krankzinnige. Alleen een lichte beving van zijn wangen en zijn lippen verried dat hij ten prooi was aan een hevige zenuwencrisis. Wat mijzelf betreft, ik kan alleen maar zeggen dat ik het betreurde dat ik was gekomen.
Toen de kist helemaal was blootgelegd, zei de politieman tegen de grafdelvers:
‘Maak maar open.’
Ze gehoorzaamden, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.
De kist was van eikenhout, en ze begonnen de bovenkant los te schroeven, die de deksel vormde. De vochtigheid van de aarde had de schroeven doen roesten en het kostte enige moeite om de kist te openen. Er kwam een akelige stank naar buiten.
‘O mijn god, o mijn god,’ hijgde Armands en hij werd nog bleker.
Een groot wit laken bedekte het lijk, en daaronder was iets van lichaamsvormen zichtbaar. Aan de uiteindes was de lijkwade bijna helemaal verteerd, en daar was een voet van de dode zichtbaar.
Ik werd bijna ziek, en op het moment dat ik deze regels schrijf zie ik de scene weer voor me in al zijn schrikbarende werkelijkheid.
‘Laten we opschieten,’ zei de politieman.
Een van de twee delvers strekte zijn hand uit en begon de lijkwade los te maken. Hij pakte een hoek en onthulde met een bruuske beweging het gezicht van Marguerite.
Het was verschrikkelijk om te zien, het is verschrikkelijk om te vertellen.
De ogen waren twee gaten, de lippen waren verdwenen, de tanden, wit, op elkaar geklemd. De lange haren, zwart, droog, plakten aan de slapen en bedekten enigszins de groene gaten waar de wangen waren geweest, en toch herkende ik in dit gezicht het witte en rose en vrolijke gezicht dat ik zo vaak gezien had.
Armand, die zijn blik niet van de aanblik kon afwenden, had zijn zakdoek naar zijn mond gebracht en kauwde erop. Wat mij betreft, ik had het gevoel dat een ijzeren ring mijn hoofd afknelde, mijn oren suisden en het enige wat ik kon doen was het openen van een reukflesje dat ik op goed geluk had meegebracht en de geuren krachtig inademen.
In die verbijstering hoorde ik de politieman tegen de heer Duval zeggen:
‘U herkent haar?’
‘Ja,’ antwoordde de jongeman dof.
‘Goed. Dichtmaken en wegbrengen,’ zei de politiefunctionaris.
De grafdelvers trokken de lijkwade weer over het gezicht van de dode, ze sloten de kist, pakten allebei een kant en begaven zich naar de plek die men hun had aangewezen.
Armand bewoog niet. Zijn ogen waren aan de lege kuil gekluisterd. Hij was net zo bleek als het kadaver dat we gezien hadden…
Versteend, leek het wel.
Ik begreep wat er zou gebeuren als de smart verminderde doordat het schouwspel ten einde was en ik liet hem los.
Ik ging naar de politieman.
‘Is de aanwezigheid van meneer nog nodig’ zei ik, terwijl ik op Armand wees.
‘Nee,’ zei hij. ‘En ik raad u aan hem mee te nemen, want ik geloof dat hij ziek is.’
‘Kom,’ zei ik tegen Armand, terwijl ik hem bij de arm nam.
‘He?’ Hij keek me aan of hij mij niet herkende.
‘Het is afgelopen,’ zei ik. ‘We moeten gaan, beste vriend, je bent bleek, je bent koud. Deze emoties zullen nog je dood zijn.’
‘Je hebt gelijk, laten we gaan,’ antwoordde hij werktuigelijk, maar zonder zich te bewegen.
Ik pakte hem bij de arm en trok hem mee.
Hij liet zich meenemen als een kind. Hij mompelde alleen van tijd tot tijd:
‘Heb je de ogen gezien?’
En dan draaide hij zich om, alsof de herinnering hem terugriep.
Zijn bewegingen werden steeds houteriger. Het leek of hij alleen nog maar met schokken vooruit kwam. Zijn tanden klapperden, zijn handen waren koud, een hevige agitatie leek zich van hem meester te hebben gemaakt.
Ik zei iets tegen hem, maar hij antwoordde niet.
Hij kon zich alleen nog maar laten meevoeren.
Bij de ingang van het kerkhof wachtte een rijtuig op ons. Het was hoog tijd. Hij had nog maar nauwelijks plaatsgenomen, of hij begon hevig te beven en hij had een complete zenuwaanval. Maar hij wilde mij niet bang maken dus mompelde hij, terwijl hij me de hand drukte:
‘Het is niet, het is niets, ik wou dat ik kon huilen.’
En ik hoorde hoe zijn borstkas opzwol, ik zag hoe het bloed hem naar de ogen steeg, zonder dat de tranen kwamen. Ik liet hem ruiken aan het flesje die ik bij me had, en toen we bij zijn huis waren beefde hij alleen nog maar.
Met hulp van zijn bediende stopte ik hem in bed en ik liet een groot vuur aanleggen in de haard. Daarna haalde ik haastig mijn arts, die ik vertelde wat zich had afgespeeld.
Armand was helemaal purperrood, hij was in een staat van delirium en stamelde onsamenhangende woorden, waaronder alleen de naam van Marguerite herkenbaar was.
‘En?’ vroeg ik de dokter, nadat hij hem had onderzocht.
‘Ja, hij heeft een hersenkoorts, niet meer en niet minder, en dat is, denk ik, een gunstige omstandigheid, want hij zou, zo helpe me god, gek geworden zijn. Maar de lichamelijke ziekte zal de geestesziekte doden. Over een maand is hij genezen van zijn lichamelijke kwaal, en misschien ook van de andere.’


[Verder lezen]

1 opmerking:

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...