zaterdag 15 juni 2019

15. Een pond gesuikerde rozijnen

Ja, begon Armand, en hij leunde zijn hoofd tegen de rugleuning van zijn fauteuil, ja, het was een avond net zoals deze. Ik had die dag een uitstapje gemaakt met een van mijn vrienden, Gaston R…
’s Avonds waren we terug in Parijs en omdat we niets beters te doen hadden, gingen we naar het variététheater. In een van de pauzes liepen we even de zaal uit, en in de gang kwamen we een rijzige vrouw tegen. Mijn vriend groette haar.
‘Wie groet je daar?’ vroeg ik.
‘Marguerite Gautier,’ antwoordde hij.
‘Is ze erg veranderd? Ik herkende haar helemaal niet,’ zei ik met een geëmotioneerdheid die je dadelijk duidelijk zal worden.
‘Ze is ziek geweest. Ze zal het niet lang meer maken, de arme meid.’
Ik herinner me die woorden als de dag van gisteren. Je moet namelijk weten dat ik al twee jaar als ik dat meisje zag een heel vreemde ervaring had. Ik werd bleek en ik had hevige hartkloppingen, zonder dat ik wist waarom. Een van mijn vrienden die zich bezig houdt met occulte zaken zou wat ik voelde misschien kwalificeren in termen van affiniteit tussen vloeistoffen. Zelf denk ik dat ik gewoon was voorbestemd om verliefd te worden op Marguerite.
Zoveel is zeker dat ze me dit soort ervaringen bezorgde. Verscheidene vrienden van mij merkten dat op, en vaak moesten ze lachen als ze zagen dat ik er weer aan ten prooi was.


De eerste keer dat ik Marguerite zag was op de place de la Bourse, bij de porte de Susse.[1] Er was daar een rijtuig met een open kap gestopt en een vrouw gekleed in opaakwit stapte uit. Toen ze de winkel binnenging was er een geroezemoes van bewondering te horen. Zelf stond ik aan de grond genageld, vanaf het ogenblik dat ze de winkel binnenging tot ze weer naar buiten kwam. Ik zag door de vitrages hoe ze binnen bezig was te kiezen wat ze kwam kopen. Ik had naar binnen kunnen gaan, maar ik durfde niet. Ik wist niet wie die vrouw was en ik was bang dat ze zou raden waarom ik binnenkwam en er zich aan zou ergeren. Toch had ik toen niet het idee dat ik haar koste wat kost terug wilde zien.
Haar kleding was elegant. Ze droeg een japon van mousseline met overal ruches, een sjaal van indiazijde met goudborduursel aan de zijkanten, een Italiaanse strohoed en één enkele armband, een ketting met dikke schakels van goud zoals dat in die tijd net in de mode kwam.
Ze stapte weer in haar koets en vertrok.
Een van de winkeljongens bleef in de deur staan, terwijl hij de koets met de elegante klant nakeek. Ik ging naar hem toe en vroeg hem hoe die vrouw heette.
‘Dat is mevrouw Marguerite Gautier,’ zei hij.
Ik durfde niet naar het adres te vragen, en ik liep weg.
De herinnering aan dit visioen – want een visioen was het! – liet me niet los. En ik begon overal uit te kijken naar deze vrouw in wit, met haar koninklijke schoonheid.


Een paar dagen later vond er een belangrijke voorstelling plaats in de Opéra Comique. Ik ging er heen. De eerste persoon die ik zag, in een loge aan de voorkant van het balkon,[2] was Marguerite Gautier.
De jongeman met wie ik er was herkende haar ook want hij zei, terwijl hij me haar naam noemde:
‘Kijk toch eens hoe leuk ze er uitziet.’
Op datzelfde moment richtte Marguerite haar lorgnet onze kant op en ze werd mijn vriend gewaar. Ze glimlachte naar hem en gebaarde dat hij haar kon komen opzoeken.
‘Ik ga haar even dag zeggen,’ zei hij. ‘Ik ben zo terug.’
Ik kon me er niet van weerhouden te zeggen: ‘Je bent wel een geluksvogel.
‘Hoe zo?’
‘Dat je die dame mag bezoeken.’
‘Ben je verliefd op haar?’
‘Nee,’ zei ik blozend, want ik wist werkelijk niet wat voor gevoelens ik koesterde, ‘maar ik zou haar graag leren kennen.’
‘Kom maar mee, dan stel ik je voor.’
‘Vraag haar dan eerst of ze dat wel goed vindt.’
‘Verdraaid zeg, je hoeft je bij haar heus niet verlegen te voelen. Kom maar mee.’
Wat hij zei deed me verdriet. Ik was doodsbenauwd dat zou blijken dat Marguerite mijn gevoelens niet waard was. Er is een verhaal van Alphonse Karr,[3] Am Rauchen, waarin een man op een avond een heel elegante vrouw volgt, die zo mooi is dat hij op het eerste gezicht verliefd is. Hij voelt zich tot alles in staat als hij haar hand maar mag kussen. Hij durft nauwelijks naar de kous te kijken van het kokette been dat ze laat zien als ze haar japon optilt om te voorkomen dat die over straat sleept. Terwijl hij droomt van alles wat hij zou doen om deze vrouw te veroveren, blijft ze op een straathoek stilstaan en vraagt hem of hij met haar meegaat.
Hij wendt zich af, steekt de straat over en gaat dieptreurig naar huis.
Ik herinnerde me dat verhaal, en voelde me net zo. Ik wilde lijden voor deze vrouw, en ik was benauwd dat ze me te gemakkelijk een liefde zou gunnen die ik wilde winnen door trouw op haar te wachten, of door een groot offer te brengen. Zo zijn we nu eenmaal, wij mannen, en het is maar goed dat de verbeelding ons deze poëzie gunt, dat de lichamelijke verlangens deze concessie doen aan de dromen van ons hart.
Als iemand had gezegd: ‘Vanavond zult u deze vrouw bezitten, en morgen zult u gedood worden,’ dan had ik ja gezegd. Als iemand zou zeggen: ‘Geef tien Louis d’or[4] en ze is van jou,’ dan zou ik geweigerd hebben en in tranen zijn uitgebarsten, als een kind dat bij het wakker worden het kasteel ziet verdwijnen van zijn dromen.
Toch wilde ik kennismaken. Het was een manier, het was de enige manier om er achter te komen wat ik van haar moest denken. Ik zei dus tegen mijn vriend dat ik echt wilde dat hij haar toestemming vroeg en ik ijsbeerde in de gang terwijl ik me voorstelde dat ze me zo dadelijk zou ontvangen en dat ik niet zou weten hoe ik me tegenover haar moest gedragen.
Ik probeerde de zinnetjes uit die ik tegen haar zou zeggen.
Wat kinderlijk kan de liefde zijn!
Een ogenblik later kwam mijn vriend weer naar beneden.
‘Ze wacht op ons,’ zei hij.
‘Is ze alleen?’ vroeg ik.
‘Met een andere vrouw.’
‘En er zijn geen mannen?’
‘Nee.’
‘Kom mee.’
Mijn vriend liep naar de ingang van het theater.
‘Daar is ze niet, hoor,’ zei ik.
‘We gaan snoep kopen. Dat vroeg ze.’
We gingen naar een chocolatier in de passage de l’Opéra.
Ik wilde de hele winkel wel leegkopen, en ik keek al rond wat ik kon kopen om een snoepzak te vullen. Maar mijn vriend vroeg:
‘Een pond gesuikerde rozijnen.’
‘Weet je of ze die lekker vindt?’
‘Ze eet nooit iets anders, dat is bekend.’
Toen we weer buiten waren vroeg hij: ‘Weet je eigenlijk wel aan wat voor vrouw ik je voorstel? Stel je niet voor dat het een hertogin is of zo, het is gewoon een meisje van plezier, vriend. Als er één vrouw is die wordt onderhouden door minnaars, dan is zij het. Wees dus niet verlegen en zeg gewoon alles wat je voor de mond komt.
‘Ja, ja,’ stamelde ik en ik liep achter hem aan, terwijl ik bij mezelf dacht dat ik zo dadelijk genezen zou worden van mijn passie.


[Verder lezen]



[1] Een modewinkel, in deze periode een trefpunt van gelieven.

[2] Een prominente plaats.

[3] Alphonse Karr, 1808–1890, journalist en schrijver.

[4] Een louis d’or was in de tijd waarin de roman speelt de naam voor een muntstuk van 20 franc.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...