zondag 16 juni 2019

16. Lachbuien in een loge

Toen ik haar loge binnenkwam, schaterde Marguerite net van het lachen.
Ik had liever gewilde dat ze treurig was.
Mijn vriend stelde me voor. Marguerite knikte en zei:
‘En mijn snoepjes?’
‘Hier.’
Ze pakte ze aan en nam me op. Ik sloeg mijn ogen neer en bloosde.
Ze boog zich naar het oor van haar vriendin en zei iets, heel zachtjes, en ze kregen allebei een lachbui. Het was duidelijk dat ik de oorzaak was van hun hilariteit en ik werd nog een keer zo verlegen. Ik had in die tijd als maîtresse een burgervrouwtje dat heel lief was en heel sentimenteel. Haar sentimentaliteit en haar melancholieke brieven maakten me soms aan het lachen. Nu begreep ik hoeveel verdriet ik haar daarmee deed en vijf minuten lang hield ik van haar zoals nog nooit iemand van een vrouw had gehouden.
Marguerite at van haar rozijnen zonder nog aandacht aan mij te besteden.
Mijn vriend probeerde mij te helpen in mijn belachelijke positie.
‘Je moet niet verbaasd zijn, Marguerite,’ zei hij, ‘als mijn vriend, de heer Duval, niets zegt. Hij is zo onder de indruk van je dat hij niet weet wat te zeggen.’
‘O, ik dacht eigenlijk dat meneer met je meekwam omdat je je verveelt als je hier alleen bent.’
‘Als dat zo was, zou ik Ernest niet hebben gezegd eerst uw toestemming te vragen om me voor te stellen.’
‘Dat was misschien alleen een kunstgreep om de zaak op de lange baan te houden?’
Iedereen die wel eens omgang heeft gehad met meisjes van het soort van Marguerite weet hoe graag ze mensen op het verkeerde been zetten en hoe graag ze mensen plagen die ze voor het eerst zien. Ik neem aan dat dat is om de vernederingen die ze zelf zo vaak moeten verdragen van hen die ze dagelijks zien.
Om ze van repliek te kunnen dienen moet je hun wereld dan ook een beetje kennen, en die kennis ontbrak mij toen. Bovendien, het beeld dat ik van Marguerite had, maakte dat ik haar opmerking scherper vond dan ze was. Ik was helemaal weg deze vrouw. Ik stond dan ook op en ik zei met een brok in mijn keel die ik onmogelijk kon verbergen:
‘Als u dat van mij denkt, mevrouw, dan kan ik u alleen maar mijn excuses aanbieden voor mijn gebrek aan discretie en afscheid nemen met de verzekering dat u dat niet nog een keer zal overkomen.’
Ik groette en vertrok.
Nauwelijks had ik de deur achter me gesloten of ik hoorde voor de derde keer een lachbui. Ik had op dat moment graag iemand gehad die me steunde.
Ik ging naar mijn plaats in de zaal.
Het einde van de pauze werd aangekondigd.
Ernest kwam weer bij me zitten.
‘Waarom ging je er vandoor?’ zei hij. ‘Ze denken dat je niet goed wijs bent.’
‘Wat zei Marguerite toen ik weg was?’
‘Ze lachte en zei dat ze nog nooit z’n rare snoeshaan had gezien. Maar je moet niet denken dat je verslagen bent. Je moet alleen dat soort meisjes niet al te serieus nemen. Ze hebben geen notie van elegantie en van goede manieren. Het is net als met honden die ze parfumeren: zelf vinden ze dat stinken en ze gaan in de goot rollen.’
‘Ach ja, wat kan het me schelen,’ zei ik, terwijl ik probeerde een onverschillige toon aan te slaan. ‘Ik zie haar nooit terug, en als ik haar leuk vond voordat ik kennismaakte, dan is dat nu ik haar ken wel anders geworden.'
‘Ha, ik heb de hoop nog niet verloren dat ik je vroeger of later achter in haar loge zie zitten, en dat ik hoor dat je je om haar hebt geruïneerd. Dat zou trouwens niet raar zijn. Ze is misschien niet heel goed opgevoed, maar als maîtresse schijnt ze leuk te zijn.’
Gelukkig ging het gordijn op en mijn vriend zweeg. Ik zou niet kunnen zeggen wat er die avond gespeeld werd. Alles wat ik me herinner is dat ik van tijd tot tijd naar de loge keek die ik zo bruusk had verlaten, en dat daar de ene na de andere nieuwe bezoeker te zien was.
Toch was het beslist niet zo dat ik niet meer aan Marguerite dacht. Een ander gevoel had zich van me meester gemaakt. Ik beet me vast in de gedachte dat ik haar de belediging en mijn geblunder moest laten vergeten. Ik zei tegen mezelf dat ik haar zou hebben en dat ik de plaats zou terugwinnen die ik zo gemakkelijk had prijsgegeven, al zou me dat alles kosten wat ik bezat.
Voordat de voorstelling was afgelopen verlieten Marguerite en haar vriendin de loge. Zonder nadenken verliet ook ik mijn plaats.
‘Ga je weg?’ zei Ernest.
‘Ja.’
‘Waarom?’
Maar toen zag hij dat de loge leeg was.
‘Wel, wel,’ zei hij. ‘Succes, of liever, méér succes.’
Ik vertrok.
Op de trap hoorde ik geritsel van japons en stemgeluiden. Ik verschool me, en zonder dat ik gezien werd, zag ik de twee vrouwen passeren en de twee jongemannen die hen begeleidden.
In de zuilengalerij van het theater werden ze opgewacht door een dienstmeisje.
‘Zeg tegen de koetsier dat hij op ons wacht bij het café Anglais,[1] zei Marguerite. ‘We gaan daar lopend heen.’
Ik bleef staan loeren op de boulevard, en enkele minuten later zag ik Marguerite aan het raam van een van de grote kabinetten bij het restaurant. Ze leunde op het balkon, en trok een voor een de blaadjes uit een van haar camelia’s. Een van de twee mannen hing over haar schouder en praatte zachtjes met haar.
Ik installeerde me in het Maison-d’Or[2] in een van de salons op de eerste verdieping en ik verloor het venster aan de overkant niet uit het oog. Om één uur in de nacht stapte Marguerite met haar gezelschap in haar koets.
Ik nam een open rijtuig en ik volgde haar.
De koets stopte rue d’Antin 9.
Marguerite stapte uit en ging alleen naar binnen.
Dat was ongetwijfeld toeval, maar het was een toeval dat me heel gelukkig maakte.


Sinds die dag kwam ik Marguerite regelmatig tegen, bij voorstellingen, op de Champs Elysées. Zij altijd vrolijk, ik altijd heel geëmotioneerd. Toen gingen er veertien dagen voorbij zonder dat ik haar ergens tegenkwam. Ik was bij Gaston en vroeg hem of hij er meer van wist.
‘Het arme kind is heel ziek,’ antwoordde hij me.
‘Wat scheelt haar?’’
'Wat haar scheelt is dat ze het aan de longen heeft, en dat ze, omdat ze een leven leidt dat haar niet beter zal maken, op bed ligt, en dat ze sterft.'
De wegen van het hart zijn ondoorgrondelijk. Ik was bijna blij over die ziekte.
Ik ging iedere avond vragen hoe het met de ziekte ging, zonder overigens mijn naam in haar gastenboek te schrijven of een kaartje achter te laten. Zo hoorde ik hoe ze opknapte en dat ze naar Bagnères ging.
Daarna verstreek de tijd. De indruk die ze had gemaakt, de herinnering, leek beetje bij beetje te verbleken. Ik maakte reizen. Ik kreeg gewoontes, verrichtte werkzaamheden die in plaats kwamen van de gedachte aan haar, en als ik dacht aan mijn eerste avontuur met haar, wilde ik daar niets meer in zien dan een van die verliefdheden die je hebt als je heel jong bent en waar je later om lacht.
Overigens was er weinig verdienste aan mijn triomf over die herinnering, want na haar vertrek naar Bagnères verloor ik Marguerite uit het oog, en zoals ik je heb verteld, toen ze me passeerde in de gang van het variététheater herkende ik haar niet eens.
Ze droeg een sluier, dat is waar, maar twee jaar eerder zou ik haar, ook met een sluier, onmiddellijk hebben herkend: ik zou haar identiteit hebben geraden.
Desondanks klopte mijn hart hevig toen ik hoorde dat zij het was. En toen ik haar japon aanraakte gingen de twee jaar dat ik haar niet had gezien en de vergetelheid die daar het gevolg van leek in één keer in rook op.


[Verder lezen]



[1] Café aan de Boulevard des Italiens, bekend om de salons en de privé-kabinetten op de entresol en de eerste verdieping.

[2] Of Maison Dorée, tegenover het café Anglais.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...