dinsdag 18 juni 2019

18. 'Kom binnen, heren.'

Ik ging terug naar mijn plaats, om Gaston te vertellen wat ik voor hem en mij had afgesproken. Hij vond het goed. We verlieten onze plaatsen en gingen naar de loge van mevrouw Duvernoy. Toen we de deur van de het parterredeel uitgingen moesten we even wachten om Marguerite en de hertog te laten passeren. Ik had er tien jaar van mijn leven voor over gehad om daar te lopen in plaats van die oude heer. Toen ze buiten waren, liet hij haar plaatsnemen in een lichte koets met twee schitterende paarden die hijzelf mende, en ze verdwenen in draf. Wij gingen de loge van Prudence binnen.

Toen het nummer was afgelopen vertrokken we en we namen een eenvoudig huurrijtuig dat ons naar rue d’Antin 7 bracht. Bij de deur van haar huis nodigde Prudence ons binnen. Ze wilde ons haar winkel laten zien, waar we nooit geweest waren en waar ze kennelijk erg trots op was. Je snapt wel hoe enthousiast ik haar aanbod aannam. Het leek me dat ik stukje bij beetje dichter bij Marguerite kwam. Het kostte me niet veel tijd om het gesprek op haar te brengen.
‘Is de hertog nu bij uw buurvrouw?’ vroeg ik Prudence.
‘Nee, nee, ik denk dat ze alleen is.’
‘Ach,’ zei Gaston. ‘Ze moet zich stierlijk vervelen.’
‘We zijn ‘s avonds bijna altijd samen. En anders roept ze me als ze thuiskomt. Ze gaat nooit naar bed voor twee uur in de ochtend. Eerder kan ze niet slapen.’
‘Echt?’
‘Het is haar longziekte. Ze heeft bijna altijd koorts.’
‘Heeft ze geen minnaars?’ vroeg ik.
‘Er is niemand die blijft als ik wegga. Maar ik weet natuurlijk niet of er niet iemand komt als ik er niet meer ben. Ik zie ’s avonds vaak een zekere graaf de N… bij haar, die denkt dat hij zijn kansen verbetert door haar zoveel sieraden te sturen als ze maar wil, en haar om elf uur ’s avonds op te zoeken. Maar ze ziet geen heil in hem. Ten onrechte. Die knaap is heel rijk. Ik zeg soms tegen haar: “Hij is echt de man die je nodig hebt, lieverd.” Maar nee hoor. Meestal luistert ze best naar me, maar dan keert ze me de rug toe en zegt dat hij stom is. Dat is natuurlijk zo, maar het zou haar zekerheid bieden. De oude hertog kan elke dag doodgaan. Oude mannen zijn egoïstisch. Zijn familie moet niets van Marguerite hebben. Nou ja, dan snapt u het wel: hij zal haar niets nalaten. Ik peper haar dat in. Maar ze antwoordt dat ze altijd nog de graaf kan nemen als de hertog dood is.
Het is niet altijd een lolletje,’ ging Prudence verder, ‘om haar soort leven te leiden. Ik weet wel dat ik daar niet blij mee zou zijn, en dat ik die hertog vlug aan de dijk zou zetten. Hij is een beetje kinds. Hij noemt haar zijn meisje en hij vertroetelt haar als een kind, hij laat haar nooit met rust. Ik weet zeker dat er zelfs op dit uur iemand van zijn personeel in een portiek staat te loeren wie er naar buiten komt en vooral wie er naar binnen gaat.
‘Ach, die arme Marguerite!’ zei Gaston. Hij ging aan de piano zitten en speelde een wals. ‘Ik wist dat niet. Maar ze maakte inderdaad de laatste tijd een niet zo opgewekte indruk.’
‘Sst,’ zei Prudence. Ze spitste haar oren.
Gaston hield op met spelen.
‘Ik geloof dat ze me roept.’
We luisterden.
Ja inderdaad. Iemand riep Prudence.
‘Nou heren, tijd om te gaan,’ zei mevrouw Duvernoy.
‘Zo, is dat wat u gastvrijheid noemt?’ lachte Gaston. ‘Wij moeten gaan als u dat wil.’
‘Waarom zouden we gaan?’
‘Ik ga naar Marguerite.’
‘We blijven wel wachten.’
‘Dat kan echt niet.’
‘Dan gaan we met u mee.’
‘Dat kan al helemaal niet.’
‘Ik ken Marguerite wel,’ zei Gaston. ‘Ik kan best bij haar op visite gaan.’
‘Maar ze kent Armand niet.’
‘Ik stel hem wel voor.’
‘Onmogelijk.’
We hoorden opnieuw de stem van Marguerite, ze riep nog steeds Prudence. Die liep naar haar boudoir. Gaston en ik volgden haar. Ze deed het raam open. Wij gingen zo staan dat we van buiten niet zichtbaar waren.
‘Ik roep je al tien minuten,’ zei Marguerite vanuit haar raam, op een bijna bevelende toon.
‘Wat wil je?’
‘Ik wil dat je dadelijk hier komt.’
‘Waarom?’
‘Omdat graaf N… hier nog is, en ik verveel me dood.’
‘Ik kan nu niet.’
‘Wat houd je tegen?’
‘Ik heb hier twee jongelui die niet willen vertrekken.’
‘Zeg dat dat je weg moet.’
‘Dat heb ik al gezegd.’
‘Laat ze dan bij jou achter, als ze merken dat je wegblijft, gaan ze wel.’
‘Ja, nadat ze alles overhoop hebben gehaald…’
‘Maar wat willen ze dan?’
‘Ze willen jou zien.’
‘Hoe heten ze?’
‘Een ken je er. Dat is meneer Gaston R…’
‘Ja, die ken ik. En de andere?’
‘Meneer Armand Duval. Ken je niet?’
‘Nee, maar laat hem maar komen. Alles beter dan de graaf. Ik wacht, kom gauw.’
Marguerite deed haar raam dicht, Prudence het hare.
Mijn gezicht was Marguerite even bekend voorgekomen. Maar mijn naam zei haar niets. Ik had liever gehad dat ze een slechte herinnering aan mij had, dan zo, helemaal niets.
‘Zie,’ zei Gaston. ‘Ik wist wel dat ze het heel leuk zou vinden om ons te zien.’
‘Heel leuk is het woord niet,’ zei Prudence. Ze deed haar sjaal om en zette haar hoed op. ‘Ze ontvangt jullie om de graaf de deur uit te krijgen. Probeer alsjeblieft onderhoudender te zijn dan hij, of - ik ken mijn Marguerite – het is groot hommeles tussen ons.’
We gingen achter Prudence aan naar beneden.
Ik beefde. Het leek me dat deze visite mijn leven grondig zou veranderen. Ik was nog zenuwachtiger dan indertijd, toen ik kennis met haar maakte in de loge van de Opéra Comique.
Toen we voor de deur stonden van het appartement dat je kent, klopte mijn hart zo heftig dat ik niet meer kon denken. We hoorden flarden pianospel.
Prudence belde aan.
De piano zweeg.
Een vrouw die meer leek op een gezelschapsdame dan op een kamermeisje kwam ons opendoen.
We gingen naar de kamer en van de kamer naar het boudoir, dat er in die tijd uitzag zoals u het hebt gezien.
Een jongeman stond tegen de schoorsteenmantel geleund. Marguerite zat aan haar piano. Ze liet haar vingers over de toetsen dwalen en begon aan muziekstukjes die ze niet afmaakte.

Het was al met al een toonbeeld van verveling, bij de man doordat hij zich schaamde over zijn onbenulligheid, bij de vrouw door het bezoek van deze deerniswekkende figuur.
Toen ze Prudence hoorde, stond Marguerite op. Ze liep op ons af, met een dankbare blik naar mevrouw Duvernoy.
‘Kom binnen, heren,’ zei ze. ‘Wees welkom.’


[Verder lezen]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...