24. 'Ondanks mijn slechte karakter?'

Hoe de rest van de dag voorbijging, ik weet het niet. Ik wandelde, ik rookte, ik praatte, maar met wie ik praatte en wat ik zei tot tien uur die avond, ik weet er niets meer van. Alles wat ik nog weet is dat ik terugging naar huis, dat ik drie uur bezig was met mijn toilet, en dat ik honderd keer nu eens op de klok keek en dan weer op mijn horloge, maar dat ze allebei dezelfde tijd bleven aanwijzen. Toen het half elf was, zei ik bij mezelf dat het tijd was om te vertrekken.

Ik woonde in die tijd in de rue de Provence. Ik liep via de rue du Mont Blanc. Ik stak de boulevard[2] over. Nam de rue Louis le Grand, de rue de Port Mahon, tot de rue d’Antin. Ik keek naar Marguerites ramen.
Er was licht aan.
Ik belde.
Ik vroeg aan de portier of mevrouw Gautier thuis was.
Hij antwoordde dat ze nooit thuiskwam voor elf uur, kwart over elf.
Ik keek op mijn horloge.
Ik dacht dat ik het heel rustig aan had gedaan, maar ik was in vijf minuten van de rue de Provence naar Marguerite gelopen.
Dus wandelde ik heen en weer in die straat zonder winkels, waar op dit tijdstip geen kip op straat was.
Na een half uur arriveerde Marguerite. Ze stapte uit haar koets en keek om zich heen, alsof ze iemand zocht.
Het rijtuig verdween stapvoets, stallen en een koetshuis waren hier niet. Toen Marguerite wilde aanbellen, stapte ik naar voren en zei:
‘Goedenavond.’
‘Ah, bent u het,’ zei ze op een toon die in niets deed vermoeden dat ze blij was me te zien.
‘Ik mocht u toch komen opzoeken vandaag?’
‘Dat is waar. Ik had er niet aan gedacht.’
Al mijn gedachten van die ochtend, al mijn verwachtingen van die dag werden met een klap in de bodem geslagen. Maar ik begon al te wennen aan deze manieren van haar en ik liep niet weg, wat ik vroeger zeker had gedaan.
We gingen naar binnen.
Nanine had de deur opengemaakt.
‘Is Prudence al terug?’ vroeg Marguerite.
‘Nee, mevrouw.’
‘Ga zeggen dat ze moet komen zodra ze terug is. Maar doe eerst de lamp in de kamer uit. Als er iemand komt, zeg dan dat ik niet thuis ben en dat ik ook niet kom.’
Ze gedroeg zich als een vrouw die ergens mee in haar maag zit, en die zich misschien ergerde aan iemand die ongelegen kwam. Ik wist niet wat ik moest doen of wat ik moest zeggen. Marguerite liep de kant op van haar slaapkamer. Ik bleef staan.
‘Kom,’ zei ze.
Ze zette haar hoed af, deed haar fluwelen mantel uit, ze gooide alles op haar bed. Vervolgens zakte ze in een grote fauteuil bij het vuur, dat ze aanhield tot het begin van de zomer. Ze zei tegen me, terwijl ze speelde met de ketting van haar horloge:
‘Nou, zeg het maar, wat voor nieuws hebt u te melden?’
‘Niets. Behalve dat ik blijkbaar niet had moeten komen.’
‘Hoe zo?’
‘U lijkt boos en u ergert zich kennelijk aan me.’
‘Ik erger me niet. Ik ben gewoon ziek. Ik ben al de hele dag al niet lekker, ik heb niet geslapen vannacht en ik heb een vreselijke hoofdpijn.’
‘Zal ik me terugtrekken, zodat Nanine u in bed kan stoppen?’
‘Blijf maar. Als ik naar bed wil, dan kan dat in uw aanwezigheid.’
Op dat moment werd er gebeld.
‘Wie kan dat nog zijn?’ zei ze ongeduldig.
Even later werd er opnieuw gebeld.
‘Er is blijkbaar niemand om open te doen. Ik zal het zelf moeten doen.’
Ze stond op en zei tegen me:
‘Wacht hier.’
Ze liep door het appartement en ik hoorde haar de voordeur opendoen. Ik luisterde.
Degene voor wie ze had opengedaan bleef staan in de eetkamer. Zodra hij iets zei, herkende ik de stem van de jonge graaf de N…
‘Hoe voel je je vanavond?’ vroeg hij.
‘Slecht,’ zei Marguerite droog.
‘Schikt het dat ik hier ben?’
‘Ik weet niet.’
‘Wat een ontvangst! Wat heb ik je gedaan, lieve Marguerite?’
‘Beste vriend, je hebt niets gedaan. Ik ben ziek. Ik moet gaan liggen, dus ga nu alsjeblieft weg. Ik wordt daar echt gek van, dat ik niet thuis kan komen zonder dat vijf minuten later jij verschijnt. Wat wil je? Moet ik je maîtresse worden? Maar ik heb je al honderd keer gezegd, daar is geen denken aan. En dat ik me vreselijk aan je erger. En dat je je heil maar ergens anders moet zoeken. Ik zeg het je nu voor het laatst: ik moet je niet. Duidelijk? Adieu.
Ah, daar is Nanine terug. Ze zal je bijlichten. Goedenavond.’
En zonder nog iets te zeggen, zonder te luisteren naar het gestamel van de jongeman, kwam Marguerite terug in haar slaapkamer. Ze sloeg de deur achter zich dicht. Maar bijna onmiddellijk kwam Nanine binnen.
‘Luister,’ zei Marguerite, ‘als die imbeciel aan de deur komt, dan zeg je voortaan altijd dat ik er niet ben, of dat ik hem niet wil ontvangen. Ik ben het echt beu zo langzamerhand, al die mensen die hetzelfde van me willen en die me betalen en dan denken dat ze ervan af zijn. Als meisjes die beginnen met dat ellendige beroep van ons wisten wat ze te wachten stond, echt, ze zouden nog liever kamermeisjes worden. Maar nee hoor, ze willen japons, rijtuigen, diamanten. Ze geloven wat ze horen, want de prostitutie heeft zijn eigen fabeltjes, he. En ze verslijten beetje bij beetje hun hart, hun lichaam, hun schoonheid. Mensen zijn bang voor je als voor een wild beest. Ze verachten je als een paria. En er zijn er altijd die om je heen hangen en die meer van je nemen dan ze je geven. En op een dag crepeer je als een hond en je hebt niemand meer, en jezelf heb je ook verloren.’
‘Nou mevrouw, kalm aan, zei Nanette. ‘U bent gewoon een beetje gestrest vanavond.’
‘Deze jurk zit niet lekker,’ zei Marguerite terwijl ze de haakjes lostrok. ‘Geef me een peignoir. En Prudence?’
‘Ze was nog niet thuis, maar zodra ze er is sturen ze haar hierheen.’
‘Dat is er nog een,’ ging Marguerite verder. Ze deed haar jurk uit en trok een witte peignoir aan. ‘Dat is er nog een die me weet te vinden als ze me nodig heeft en die niets voor niets doet. Ze wéét dat ik vanavond een antwoord verwacht, dat ik het nodig heb, dat ik ongerust ben, maar ik weet zeker dat ze is gaan stappen zonder zich iets van me aan te trekken.’
‘Misschien is ze opgehouden.’
‘Ga zeggen dat we punch willen.’
‘U zult nog een ongeluk krijgen,’ zei Nanine.
‘Maakt niet uit. Breng ook wat fruit, wat paté, een kippenvleugeltje. Dadelijk. Ik heb honger.’
Ik hoef je niet te zeggen wat indruk deze scène op me maakte. Je kunt het wel raden, he.
‘We eten samen,’ zei ze. Je moet even wachten, ik moet even in mijn boudoir zijn. Pak maar een boek.’
Ze stak de kaarsen op een kandelaar aan, ze opende een deur aan het voeteneinde van haar bed en verdween. Ik overdacht het leven van deze vrouw en het medelijden maakte mijn liefde nog groter.
Peinzend liep ik met grote passen de kamer op en neer, toen Prudence binnenkwam.
‘Hé, bent u er?’ zei ze. ‘Waar is Marguerite?’
‘In het boudoir.’
‘Ik wacht wel. Maar u, ze vindt u charmant, wist u dat?’
‘Nee.’
‘Heeft ze helemaal niets in die richting gezegd?’
‘Helemaal niets.’
‘Maar hoe komt u dan hier?’
‘Ik ben hier op visite.’
‘Midden in de nacht?’
‘Waarom niet?’
‘Gek!’
‘Ze heeft me helemaal niet vriendelijk ontvangen.’
‘Dat verandert nog wel.’
‘Denkt u?’
‘Ik breng haar goed nieuws.’
‘Dat is mooi. Dus ze heeft met u over mij gepraat?’
‘Gisteravond, of liever, vannacht, toen u met uw vriend vertrokken was. Trouwens, hoe is het met hem, met uw vriend? Gaston R… heet hij geloof ik?’
‘Ja’ zei ik en ik kon een glimlach niet bedwingen toen ik dacht aan wat Gaston over haar gezegd had, terwijl nu bleek dat Prudence niet eens zeker wist hoe hij heette.
‘Een aardige vent, he. Wat doet hij in het leven?’
‘Hij heeft 25.000 franc rente.’
‘Ach, echt? Maar wat u betreft, Marguerite heeft me over u ondervraagd. Wie was u, wat deed u, welke maîtresses heeft u gehad, nou ja, alles wat je kunt vragen over iemand van uw leeftijd. Ik heb haar alles verteld wat ik weet, en daarbij gezegd dat u een aardige kerel bent. Nou?’
‘Dankuwel. Maar nu, vertel eens, wat heeft ze u gisteren gevraagd te doen?
‘Niks. Wat ze zei, dat was om van de graaf af te komen. Maar vandaag heb ik wel wat moeten doen, en ik ben hier om haar het antwoord te brengen.’
Op dat moment kwam Marguerite uit haar boudoir, met een heel kokette nachtmuts op, met toefjes geel lint, ‘kooltjes’ zoals ze genoemd worden.
Ze zag er verrukkelijk uit.
Ze had blote voeten in pantoffels van satijn, en ze was bezig haar nagels te doen.
‘Aha,’ zei ze, toen ze Prudence zag. ‘Heb je de hertog gezien?’
‘Nou en of!’
‘En, wat heeft hij gezegd?’
‘Hij heeft het me gegeven.’
‘Hoeveel?’
‘Zesduizend.’
‘Heb je het bij je?’
‘Ja.’
‘Had hij de p in?’
‘Nee.’
‘Arme stakker.’
Dit ‘arme stakker’ werd gezegd op een onbeschrijfelijke toon. Marguerite pakte de zes biljetten van duizend aan.
‘Het was hoog tijd,’ zei ze. ‘Heb jij geld nodig, Prudence, liefje?’
‘Je weet wel, lieverd, over een paar dagen is het de vijftiende, als je me drie- of vierhonderd franc kunt lenen ben ik heel blij.’
‘Stuur morgenochtend maar iemand. Het is nu te laat om te wisselen.’
‘Niet vergeten.’
‘Maak je geen zorgen. Eet je mee?’
‘Nee, Charles zit op me te wachten.’
‘Ben je nog steeds verliefd op hem?’
‘Straal, lieveling. Tot morgen. Tot ziens Armand.’
Mevrouw Duvernoy vertrok.
Marguerite maakte een kastje open en gooide de biljetten van duizend er in.
‘Goed als ik even ga liggen?’ zei ze glimlachend, terwijl ze naar haar bed liep.
‘Niet zo maar goed, ik ben blij als je het doet.’
Ze trok de kanten sprei naar het voeteneinde van het bed en kroop erin.
‘En nu,’ zei ze, ‘kom bij me zitten en laten we praten.’’
Prudence had gelijk. Het antwoord dat ze Marguerite had gebracht vrolijkte haar op.
‘Neem me niet kwalijk dat ik humeurig was zo-even,’ zei ze.
‘Ik neem je niets kwalijk.’
‘En je houdt van me?’
‘Ik ben gek op je.’
‘Ondanks mijn slechte karakter?’
‘Ondanks alles.’
‘Zweer het.’
‘Ja,’ zei ik heel zachtjes.
Nanine kwam binnen met borden, koude kip, een fles bordeaux, aardbeien en bestek voor twee personen.
‘Ik heb geen punch laten maken,’ zei Nanine. ‘Bordeaux is beter voor u, denkt u niet meneer?’
‘Beslist,’ zei ik. Ik was nog helemaal ontroerd door Marguerites laatste woorden. Mijn blik was vol vuur op haar gevestigd.
‘Mooi,’ zei ze. ‘Zet alles maar op het kleine tafeltje, en schuif dat naar het bed. We bedienen onszelf wel. Je bent al drie nachten op, he? Je snakt naar je bed. Ga maar lekker liggen. Ik heb niets nodig.’
‘Moet de deur op het nachtslot?’
‘Zeker wel. En zeg nog even dat er niemand wordt binnengelaten voor morgenmiddag.’

[Verder lezen]



[1] Beeldhouwwerk uit 1745, in opdracht van Louis XV vervaardigd door de beeldhouwer Coustou. De paarden waren oorspronkelijk bedoeld voor het kasteel van Marly. Ze stonden sinds 1794 op het Place de la Concorde.

[2] De boulevard des Italiens.

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw