29. Als een kind

Toen ik weer thuis was, huilde ik als een kind. Als je niet ooit tenminste één keer bedrogen bent, dan weet je niet wat een verdriet dat is. Met het soort besluitvaardigheid dat bij een koortstoestand hoort, en waarvan je je niet kunt voorstellen dat het ooit nog aan het wankelen zal worden gebracht, zei ik tot mezelf dat ik onmiddellijk een eind moest maken aan deze liefde. Ik wachtte vol ongeduld tot het dag zou worden: ik was van plan een kaartje kopen voor de diligence en terug te keren naar mijn vader en mijn zus, van wie ik hield en in wier liefde ik tenminste wist dat ik niet bedrogen zou worden. Maar ik wilde niet weggaan zonder dat Marguerite zou weten waarom ik dat deed. Alleen een man die echt niet meer van zijn maîtresse houdt, vertrekt zonder haar te schrijven.
In mijn verbeelding formuleerde ik de ene brief na de andere.
Ik had een affaire gehad met een meisje dat net zo was als alle meisjes van plezier. Ik had haar veel te veel geïdealiseerd, dat was duidelijk, en ze had me behandeld als een scholier, en om me te bedriegen een trucje toegepast dat zo simpel was dat het beledigend was. Mijn eigenliefde kreeg de overhand. Ik moest deze vrouw verlaten zonder haar het plezier gunnen haar te laten merken hoe ik leed onder de breuk. Dit schreef ik haar uiteindelijk, in mijn mooiste handschrift en met in mijn ogen tranen van woede en verdriet:


Lieve Marguerite,
Ik hoop dat je ziekte van gisteren is meegevallen. Om elf uur ’s avonds heb ik naar je geïnformeerd, en ik hoorde dat je nog niet thuis was. Meneer de G… was fortuinlijker dan ik, want hij kwam kort daarna, en om vier uur ’s nachts was hij nog bij je.
Neem me de paar vervelende uren niet kwalijk die ik je heb bezorgd. Je kunt er zeker van zijn dat ik de weinige gelukkige uren die ik je schuldig ben nooit zal vergeten.
Ik zou natuurlijk zijn komen informeren naar je gezondheid vandaag, maar ik ben van plan naar mijn vader te gaan. Adieu, Marguerite. Ik ben niet rijk genoeg om je lief te hebben zoals ik zou willen, en niet arm genoeg om je lief te hebben zoals jij dat wilt. We moeten dus alles maar vergeten: jij een naam die mettertijd niet veel meer voor je zal betekenen, ik een geluk dat niet voor me is weggelegd.
Hierbij je sleutel terug, die ik nooit heb gebruikt, en waar je misschien nog iets aan hebt als je vaak ziek bent zoals je dat gisteren was.’


Je ziet het, ik was niet in staat deze brief af te sluiten zonder een naar staaltje sarcasme. Het bewees wel hoe verliefd ik nog was.
Ik las en herlas de brief tien keer, en de gedachte dat hij Marguerite pijn zou doen kalmeerde me een beetje. Ik probeerde net zo hard te zijn als ik me in die brief voordeed en toen om acht uur mijn bediende binnenkwam, stopte ik hem de envelop in zijn handen en vroeg hem die onmiddellijk te bezorgen.
‘Moet ik op een antwoord wachten?’ vroeg Joseph (mijn bediende heette Joseph, zoals alle bedienden).
‘Zeg maar dat je geen idee hebt als ze ernaar vragen en wacht dan.’
Ik klampte me vast aan de hoop dat ze me zou antwoorden. Wat zijn we toch laf!
Terwijl mijn bediende op pad was, was ik de hele tijd hyperzenuwachtig. Dan weer bedacht ik hoe Marguerite zich aan me had gegeven en vroeg ik me af waar ik de brutaliteit vandaan haalde om haar zo’n brief te schrijven. Ze kon me antwoorden dat niet meneer de G… mij bedroog, maar ik hem: een redenering die een heleboel vrouwen in staat stelt er meer dan één minnaar op na te houden. Maar dan weer herinnerde ik me de verliefde woorden van deze vrouw, en hield ik mezelf voor dat mijn brief nog te vriendelijk was, en dat je je niet kras genoeg kunt uitdrukken om een vrouw af te straffen die een liefde die zo oprecht was als die van mij belachelijk maakte. Dan weer zei ik tegen mezelf dat ik beter niet had kunnen schrijven, dat ik in de loop van de dag bij haar langs had moeten gaan, omdat ik dan het genoegen had gehad getuige te zijn van de tranen die ik haar ontlokte.
Uiteindelijk begon ik me af te vragen wat ze me zou schrijven, en ik was al bereid ieder excuus te aanvaarden dat ze zou aanvoeren.
Joseph kwam terug.
‘En?’ vroeg ik.
‘Meneer,’ antwoordde hij, ‘mevrouw sliep nog, maar ze krijgt uw brief zodra ze belt. Als er een antwoord is, brengen ze dat.’
Ze sliep nog!
Honderd keer stond ik op het punt om mijn brief terug te laten halen. Maar steeds zei ik bij mezelf: ‘Ze hebben hem haar misschien al overhandigd, en dan lijkt het of ik spijt heb.’
Hoe dichter we bij het tijdstip kwamen waarop ze me waarschijnlijk zou antwoorden, hoe meer spijt ik had van wat ik haar had geschreven.
Tien uur, elf uur, twaalf.
Tegen het middaguur was ik zover dat ik bijna naar onze afspraak was gegaan alsof er niets was gebeurd. Ik wist niet meer wat ik doen moest om me te verlossen van de ijzeren band die me omklemde.
Vervolgens dacht ik, met de bijgelovigheid van iemand die zit te wachten, dat ik bij mijn thuiskomst een antwoord zou vinden als ik er nu even uitging. Brieven waar je op zit te wachten komen vaak als je niet thuis bent.
Ik ging weg onder het voorwendsel dat ik ging lunchen.[1]
In plaats van, zoals ik gewend was, te gaan lunchen in het café Foy, op de hoek van de boulevard des Italiens, ging ik naar Palais Royal[2] en liep ik door de rue d’Antin. Steeds als ik in de verte een vrouw zag, dacht ik dat het Nanine was, met een antwoord op mijn brief. Maar er was geen kip op straat. Ik kwam aan bij Palais Royal, ik ging naar binnen bij Véry. De kelner gaf me te eten, of liever serveerde me het een en ander, want ik at niet echt. Of ik wilde of niet, mijn blik bleef gericht op de klok.
Ik ging terug naar huis, ervan overtuigd dat er een brief zou zijn van Marguerite. De portier had niets ontvangen. Ik hoopte nog op mijn bediende, maar die had niemand gezien sinds mijn vertrek.
Als Marguerite van plan was geweest me te antwoorden, dan had ze dat al lang gedaan.
Ik begon spijt te krijgen van de bewoordingen van mijn brief. Ik had beter helemaal niets kunnen schrijven, dan was ze ongerust geworden en had iets moeten doen: ze had me moeten vragen waarom ik niet op onze afspraak was verschenen, en dan had ik haar dat kunnen zeggen. En dan had ze zich wel moeten verontschuldigen, en dat was wat ik wilde, dat ze zich verontschuldigde. Ik had al het gevoel dat ik ieder excuus zou aanvaarden dat ze zou aanvoeren en dat ik alles prettiger zou vinden dan haar niet meer te zien.
Uiteindelijk begon ik te geloven dat ze zelf naar me toe zou komen, maar uur na uur ging voorbij en ze kwam niet.
Het was duidelijk, Marguerite was anders dan andere vrouwen want er zijn er niet veel die niet tenminste iets antwoorden als ze zo’n brief krijgen als ik had geschreven.
Om vijf uur ging ik haastig naar de Champs Elysées.
Als ik haar zie, dacht ik, dan neem ik een onverschillig air aan, en ze zal denken dat ik al niet meer met haar bezig ben.
In de bocht van de rue Royale zag ik haar langskomen in haar rijtuig. Het gebeurde zo plotseling dat ik verbleekte. Ik weet niet of ze dat zag; ik was zo geëmotioneerd dat ik alleen maar haar rijtuig zag.
Ik liep niet verder naar de Champs Elysées. Ik begon de theateraffiches te bestuderen, want ik had nog een kans om haar te zien. Er was een première in het Palais Royal. Marguerite zou daar natuurlijk bij zijn. Ik was om zeven uur in het theater. De loges liepen vol, maar geen Marguerite. Ik verliet het Palais Royal en ik liep alle theaters af waar ze regelmatig kwam, het Vaudeville, het variététheater, de Opéra Comique.
Ze was nergens.
Misschien had mijn brief haar zoveel verdriet gedaan dat ze geen zin meer had in het theater. Of ze was bang voor een woordenwisseling als mij tegen kwam.
Tenminste dat is wat mijn ijdelheid me influisterde terwijl ik over de boulevard liep - toen ik Gaston tegenkwam, die me vroeg waar ik vandaan kwam.
‘Van het Palais Royal.’
‘Ik van de Opéra,’ zei hij. ‘Ik meende zelfs dat ik je daar zag.’
‘Hoezo?’
‘Marguerite was daar.’
‘Aha, was ze daar?’
‘Ja?’
‘Alleen?’
‘Nee, met een vriendin.’
‘Verder niet?’
‘De graaf de G… is even in haar loge geweest. Maar ze ging weg met de hertog. Ik verwachtte steeds dat jij zou verschijnen. Er was naast mij een stallesplaats die de hele avond onbezet bleef. Ik dacht dat jij hem gereserveerd had.’
‘Waarom zou ik ergens heen gaan waar Marguerite is?’
‘Ja verdomme, omdat je haar minnaar bent.’
‘Wie zegt dat?’
‘Prudence. Ik kwam haar gisteren tegen. Gelukwensen, man. Een mooie maîtresse, die niet voor iedereen is weggelegd. Wees er maar zuinig op.’
Die simpele opmerking van Gaston liet me inzien hoe dwaas mijn gevoeligheden waren. Als hij me dit gisteren had gezegd, had ik vast en zeker die belachelijke brief vanmorgen niet geschreven.
Ik stond op het punt om naar Prudence te gaan, om haar te vragen Marguerite te zeggen dat ik haar wilde spreken. Maar ik was bang dat ze zich zou willen wreken en dat ze zou zeggen dat ze geen tijd voor me had. Ik liep daarom terug naar huis, via de rue d’Antin.
Ik vroeg nog een keer aan mijn portier of er een brief voor mij was.
Niets!
Misschien wilde ze zien of ik nog iets zou doen, en of ik mijn brief zou herroepen, zei ik bij mezelf terwijl ik naar bed ging. Als ze ziet dat ik niet heb geschreven, schrijft zij me morgen.

[Verder lezen]



[1] Nou ja, uiteraard wat Fransen dejeuner noemen.

[2] Niet het gebouw zelf, maar het complex daaromheen. Very, waar Armand uiteindelijk gaat eten bevond zich aan de Galerie de Beaujolais, bij de Jardin du Palais Royal.

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw