30. Koffers pakken

Die avond had ik had ik al aardig spijt van wat ik gedaan had. Ik was alleen thuis. Ik kon niet slapen en ik werd verscheurd door ongerustheid en jaloezie. Als ik de zaak op zijn beloop had gelaten, bedacht ik me, was ik bij Marguerite geweest en had ik haar de lieve dingen horen zeggen die ik nu maar twee keer had gehoord, en die me in mijn eenzaamheid in mijn oren brandden.
Wat er zo afschuwelijk was in mijn situatie, dat was dat ik eigenlijk wel begreep dat ik ongelijk had. Alles wees erop dat Marguerite van me hield. Allereerst dat plan om de zomer met me door te brengen op het land. Maar ook de wetenschap dat niets haar dwong om mijn maîtresse te worden, omdat ik niet rijk genoeg was om in haar behoeften of zelfs maar in haar impulsieve verlangens te voorzien. De reden moest gewoon zijn dat ze hoopte in mij iemand te vinden die echt om haar gaf, die in staat was haar rust te geven van de betaalde liefde waarin ze haar dagen sleet. En al op de tweede dag vernietigde ik die hoop en betaalde ik met onbeschaamd sarcasme voor de liefde die ik twee nachten had genoten. Wat ik deed was niet alleen belachelijk, het was onbeschoft. Het was beter geweest als ik deze vrouw had betaald, als ik haar het leven wilde verwijten dat ze leidde. Leek ik, nu ik op de tweede dag van onze verhouding al wegliep, niet een parasiet van de liefde, die bang is dat hij uiteindelijk wordt afgepoeierd? Zesendertig uur kende ik Marguerite nu. Vierentwintig daarvan was ik haar minnaar geweest, en nu al hing ik de overgevoelige uit. In plaats dat ik overgelukkig was dat ze een plekje voor me vrijmaakte, wilde ik haar helemaal voor mij alleen, wilde ik haar dwingen te breken met de relaties uit haar verleden die ook een garantie voor haar toekomst waren. Wat kon ik haar verwijten? Niets. Ze had me geschreven dat ze niet lekker was, terwijl ze me, met de gruwelijke openhartigheid van sommige vrouwen, ook botweg had kunnen schrijven dat ze een minnaar verwachtte. En in plaats van haar briefje te geloven, in plaats van te gaan wandelen in alle straten van Parijs, maar niet in de rue d’Antin, in plaats van de avond door te brengen met mijn vrienden en me de volgende ochtend te presenteren op het afgesproken tijdstip, hing ik de Othello uit, bespioneerde ik haar, en probeerde ik haar te straffen door haar niet meer te zien. Ze zou dolblij moeten zijn, met deze scheiding. Ze zou me een absolute dwaas moeten vinden. Haar stilzwijgen, dat was niet gewoon rancune, het was minachting.
Ik had Marguerite in deze situatie een cadeau moeten geven waardoor ze geen reden zou hebben aan mijn generositeit te twijfelen. Dan had ik kunnen geloven dat ik, door haar te behandelen als een meisje van plezier, mijn schuld aan haar had vereffend. Maar als ik het over die boeg had gegooid, had ik het gevoel gehad dat ik zo niet haar liefde voor mij, dan in ieder geval wel mijn liefde voor haar kwetste. En omdat die liefde zo diep ging dat hij geen deling toestond, kon er niet met een cadeau, hoe mooi ook, worden betaald voor het geluk dat ik had ervaren, hoe kort dat ook geweest was.
In dat soort bespiegelingen bracht ik de nacht door, en het waren bespiegelingen die ik bereid was op ieder moment aan Marguerite te vertellen. Toen het dag werd sliep ik nog steeds niet. Ik had koorts. Ik kon aan niets anders meer denken dan aan Marguerite.
Je snapt wel dat ik op dat moment een definitief besluit moest nemen en moest breken met deze vrouw of anders mijn scrupules opzij zetten – als ze me althans nog wilde ontvangen. Maar ja, je weet wel, een mens is altijd geneigd een beslissende stap uit te stellen. Thuis blijven lukte me niet. Naar Marguerite gaan durfde ik niet. Dus ik nam mijn toevlucht tot een middel om haar te benaderen dat mijn eigenliefde, als het lukte, zou kunnen toeschrijven aan het toeval.
Het was negen uur. Haastig ging ik naar Prudence. Ze vroeg me waaraan ze deze ochtendlijke visite te danken had. Ik durfde niet eerlijk te zeggen wat me bezield had. Ik zei dat ik vroeg was opgestaan om de diligence te nemen naar C…, waar mijn vader woonde.
‘U bent wel een geluksvogel,’ zei ze, ‘dat u weg kunt uit Parijs nu het zo warm is.’
Ik keek Prudence aan en vroeg me af of ze me voor de gek hield.
Maar haar gezicht stond ernstig.
‘Gaat u Marguerite nog dag zeggen?’ vroeg ze, nog steeds op serieuze toon.
‘Nee.’
‘Verstandig.’
‘Vindt je?’
‘Natuurlijk. U hebt toch gebroken met haar. Waar is het dan goed voor om haar op te zoeken?’
‘Je weet dus van onze breuk?’
‘Ik heb uw brief gezien.’
‘En wat zei ze?’
‘Ze zei: “Lieve Prudence, je protegee is niet zo beleefd. Dit soort brieven, die kun je bedenken, maar je schrijft ze niet echt.”’
‘Op wat voor toon zei ze dat?’
‘Ze lachte, en voegde daar aan toe: “Hij heeft twee keer bij me gegeten, maar een afscheidsbezoekje als digestief om de maaltijd af te sluiten zit er blijkbaar niet in.”’
Dat was dus wat mijn brief en mijn jaloezie tot stand hadden gebracht. Het was aardig vernederend, allemaal.
‘Wat heeft ze gisteravond gedaan?’
‘Ze is naar de Opéra geweest.’
‘Ja, dat weet ik. En daarna?’
‘Ze heeft thuis gesoupeerd.’
‘Alleen?’
‘Nee, met de graaf de G… geloof ik.’
Dat ik het had uitgemaakt, had niets veranderd aan Marguerites gewoontes. Het is om dit soort situaties dat ze wel zeggen: ‘Je moet gewoon niet meer denken aan zo’n vrouw die toch niet van je hield.’
‘Nou, dat is een hele geruststelling dat Marguerite het zo goed opnam,’ zei ik met een geforceerd lachje.
‘En ze had groot gelijk natuurlijk. U deed wat u moest doen. U was verstandiger dan zij. Want ze hield echt van u, die meid. Ze had het steeds maar over u. Ze had wel een ongeluk kunnen begaan.’
‘Ha, als ze van me houdt, waarom heeft ze dan niet geantwoord?’
‘Ze zag zelf ook wel in dat ze er niet verstandig aan deed van u te houden. Soms laten vrouwen toe dat ze bedrogen worden in hun liefde, maar nooit dat ze gekwetst worden in hun eigenliefde, en de eigenliefde van een vrouw wordt wel degelijk gekwetst als ze na een verhouding van twee dagen aan de dijk wordt gezet, om wat voor reden dan ook. Ik ken mijn Marguerite. Ze zou nog liever doodgaan dan uw brief beantwoorden.’
‘En wat moet ik nu doen?’
‘Niets. Ze vergeet u wel. En u vergeet haar, en jullie hebben elkaar niets te verwijten.’
‘Maar als ik haar nu zou schrijven, om haar te vragen me te vergeven?’
‘Doe maar niet, want ze zou u nog vergeven ook.’
Ik was Prudence bijna om de hals gevallen.
Een kwartier later was ik weer thuis en ik schreef Marguerite:


‘Iemand heeft bitter spijt van een brief die hij heeft geschreven. Als je hem niet vergeeft, vertrekt hij morgen. Hij zou willen weten op welke tijdstip hij je zijn spijt kan betuigen.
Wanneer ben je alleen? Want je weet wel, biechten doe je zonder getuigen.


Ik vouwde dit madrigaal-in-proza en ik stuurde Joseph op pad, die de brief aan Marguerite zelf overhandigde, en ze zei hem dat ze later zou antwoorden. Ik ging in een vloek en een zucht ergens eten en was daarna weer thuis. Om elf uur had ik nog geen antwoord.
Ik besloot toen niet langer te lijden en de volgende ochtend te vertrekken. En ik begon, ervan overtuigd dat ik geen oog meer dicht zou doen, mijn koffers te pakken.
[Verder lezen]

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw