43. De toekomst leek zo rooskleurig

Mijn vader had een brief voor me achtergelaten:

Als je vandaag terugkomt om me te zien, wacht dan op me tot vier uur. Als ik er om vier uur nog niet ben, kom dan morgen met me eten. Er is iets dat ik je wil zeggen.

Ik wachtte tot het tijdstip dat hij genoemd had. Hij kwam niet. Ik vertrok. De dag tevoren was Marguerite triestig geweest. Nu was ze bevangen door een koortsachtige onrust. Toen ze me zag aankomen, vloog ze me om de hals, maar ze huilde een hele tijd in mijn armen. Ik vroeg haar naar dat plotselinge verdriet, waarvan de heftigheid me verontrustte. Ze wilde me geen duidelijke reden noemen, ze zei allerlei dingen die vrouwen zeggen als ze niet willen zeggen wat er echt aan de hand is. Toen ze een beetje tot rust was gekomen, vertelde ik haar hoe ik die dag was gevaren. Ik liet de brief van mijn vader zien en ik legde haar uit waarom dat gunstig nieuws voor ons was.Toen ze de brief zag en mijn uitleg hoorde, stroomden haar tranen nog rijkelijker. Het werd zo erg dat ik Nanine riep en uit angst voor een zenuwtoeval legden we het arme meisje in bed. Ze huilde zonder een woord uit te brengen, maar ze omknelde mijn handen en drukte daar voortdurend kussen op.Ik vroeg Nanine of haar mevrouw tijdens mijn afwezigheid een brief had ontvangen, of visite, iets wat zou verklaren waarom ik haar in deze staat had aangetroffen, maar Nanine zei dat er niemand was geweest en dat er niets was binnengekomen.Toch was er de dag tevoren iets gebeurd dat zo verontrustend was dat Marguerite het voor me verborgen hield.
Die avond leek ze wat rustiger. Ze vroeg me aan haar voeteneinde te komen zitten en ze begon me opnieuw uitgebreid te verzekeren van haar liefde. Ze glimlachte, maar dat ging haar moeilijk af want haar ogen stonden vol tranen.
Ik zette alles op alles om haar ertoe te brengen te vertellen wat de echte oorzaak was van haar verdriet, maar ze volhardde in de uitvluchten die ik al noemde.
Uiteindelijk viel ze in mijn armen in slaap, maar het was het soort slaap waarin het lichaam geen rust vindt: van tijd tot tijd slaakte ze een kreet, ze schoot plotseling wakker, en als ze besefte dat ik bij haar was liet ze me zweren dat ik altijd van haar zou houden.
Ik snapte niets van die uitbarstingen van verdriet, die aanhielden tot de ochtend. Toen verzonk Marguerite in een soort verdoving. Ze had al twee nachten niet geslapen.
Haar rust was niet van een lange duur.
Tegen elf uur werd ze wakker. Toen ze zag dat ik wakker was, keek ze om zich heen en riep:
‘Je gaat dus al?’
‘Nee,’ zei ik, en ik greep haar hand. 'Maar ik wilde je niet wakker maken. Het is nog vroeg.'
‘Hoe laat ga je naar Parijs?’
‘Om vier uur.’
‘Zo vroeg al? Maar tot die tijd blijf je bij mij, he?’
‘Natuurlijk. Dat doe ik toch altijd?’
‘O, wat heerlijk!
Gaan we lunchen?’ ging ze verstrooid verder
'Als je wilt.'
'En daarna houd je me in je armen tot je weg moet.'
‘Jazeker. En ik kom zo vroeg mogelijk terug.’
'Je komt terug?’ vroeg ze met een wezenloze blik.
‘Ja natuurlijk.’
‘Precies. Je komt vanavond terug, en ik wacht op je. Zoals altijd. En je zult me beminnen, en we zullen gelukkig zijn zoals steeds sinds we elkaar hebben leren kennen.’

Dit alles werd gezegd op een hortende toon, en het leek of Marguerite gedachten verborg die zo verdrietig waren dat ik vreesde dat ze ieder ogenblik in een delirium kon raken.
‘Luister,’ zei ik, ‘je bent ziek, ik kan je hier niet zo achterlaten. Ik schrijf mijn vader dat hij niet op me moet rekenen.’
‘Nee, nee,’ riep ze opeens. ‘Doe dat niet. Je vader zou denken dat ik je belet hem te ontmoeten. Nee, nee, je moet gaan, het moet. En ik ben helemaal niet ziek. Het gaat heel goed met me. Ik heb naar gedroomd. Ik ben niet goed wakker geworden.’
Van dat moment af probeerde Marguerite een opgewekte indruk te maken. Ze huilde niet meer.
Toen het tijd was dat ik moest vertrekken, omhelsde ik haar en ik vroeg of ze met me wilde meelopen naar het spoorwegstation: ik hoopte dat de wandeling in de frisse lucht haar goed zou doen.
En ik wilde zo lang mogelijk bij haar zijn.
Ze zei ja. Ze pakte een jas en liep met me mee. Nanine ging ook mee zodat ze niet alleen terug hoefde.
Tien keer dacht ik dat ik toch maar beter niet kon gaan. Maar de hoop snel weer terug te zijn en de vrees dat ik mijn vader opnieuw tegen me in het harnas zou jagen maakten dat ik bij mijn voornemen bleef, en de trein nam me mee.
‘Tot vanavond,’ zei ik tegen Marguerite toen ik haar verliet.
Ze antwoordde niet.
Ze had me al eerder niet geantwoord, en toen had de graaf van G…, je zult het je herinneren, de nacht bij haar doorgebracht. Maar dat was al zo lang geleden dat het uit mijn geheugen leek gewist, en als ik ergens bang voor was, dan was het beslist niet dat Marguerite me zou bedriegen.
In Parijs ging ik haastig naar Prudence om haar te vragen Marguerite op te zoeken. Ik hoopte dat haar flair en haar goede humeur haar zouden opfleuren. Ik ging naar binnen zonder me te laten aandienen. Prudence was net bezig toilet te maken.
‘Hé!’ zei ze ongerust. ‘Heb je Marguerite bij je?’
‘Nee.’
‘Hoe is het met haar?’
‘Ze is niet lekker.’
‘Komt ze niet?’
‘Zou ze komen?’
Mevrouw Duvernoy bloosde en zei vlug:
‘Ik wilde zeggen, als jij in Parijs bent, komt ze dan niet ook hierheen?’
‘Nee.’
Ik keek Prudence aan. Ze sloeg de ogen neer en haar hele houding straalde uit dat ze liever niet wilde dat ik bleef plakken.’
‘Ik kwam eigenlijk zelfs vragen, lieve Prudence, of jij niet in de gelegenheid bent om Marguerite vanavond op te zoeken. Je zou haar gezelschap kunnen houden en blijven slapen. Ik heb haar eerlijk gezegd nog niet eerder meegemaakt zoals nu. Ik ben bang dat ze ziek wordt.’
‘Ik dineer vanavond in de stad,’ zei Prudence. ‘Vanavond kan ik Marguerite niet opzoeken. Maar ik ga morgen wel.’
Ik nam afscheid van mevrouw Duvernoy, die me bijna net zo bezorgd leek als Marguerite, en ik ging naar mijn vader. Die keek me oplettend aan.
En reikte me de hand.
‘Fijn dat je nu al twee keer gekomen bent, Armand,’ zei hij. ‘Ik ben gaan hopen dat je hebt nagedacht. Net zoals ikzelf dat heb gedaan.’
‘Mag ik u vragen, vader, wat de uitkomst is van uw gedachten?’
‘Ik bedacht, jongen, dat ik misschien teveel belang heb gehecht aan wat me verteld is. Ik heb me voorgenomen niet meer zo streng te zijn.’
‘O vader, wat zegt u daar?’ riep ik verheugd.
‘Ik zei, jongen, dat het heel normaal is dat een jongeman een maîtresse heeft. En ik weet nu ook meer over mevrouw Gautier, en ik begrijp dat je bij haar beter af bent dan bij zo maar een vrouw.
‘O vader, geweldig! Wat maakt u me blij!’
We praatten zo een poosje en daarna gingen we aan tafel. Mijn vader was tijdens het hele diner aardig tegen me.
Ik had haast om terug te keren naar Bougival, om Marguerite over deze gelukkige wending te vertellen. Ik keek voortdurend op de klok.
‘Je kijkt hoe laat het is,’ zei mijn vader. ‘Je zit op hete kolen. O, jonge mensen, die altijd voorrang geven aan van die dubieuze gevoelens boven echte genegenheden!’
‘Zeg dat niet, vader. Marguerite houdt van me, dat weet ik zeker.’
Mijn vader antwoordde niet. Je kon niet zien of hij het geloofde of niet. Hij drong er op aan dat ik de avond met hem zou doorbrengen en dat ik pas de volgende ochtend terug zou gaan. Maar Marguerite was ziek toen ik wegging, ik zei hem dat, en ik vroeg hem het goed te vinden dat ik op tijd naar haar terug zou gaan. Ik beloofde hem de volgende dag terug te komen.
Het was mooi weer. Hij wilde met me meelopen tot aan het station. Ik was nog nooit zo gelukkig geweest. De toekomst leek zo rooskleurig als ik al lang hoopte dat hij zou zijn. Ik hield meer van mijn vader dan ooit.

Op het moment dat de trein zou vertrekken drong hij nog een keer aan dat ik zou blijven. Ik weigerde.
‘Je houdt dus heel veel van haar?’ vroeg hij.
‘Ik ben dolverliefd.’
‘Ga dan maar.’
Hij streek met zijn hand over zijn voorhoofd, of hij een gedachte wilde verjagen. Daarna opende hij zijn mond alsof hij me nog iets wilde zeggen. Maar het bleef erbij dat hij me de hand schudde. Daarna liep hij plotseling weg en riep:
‘Tot morgen dan.’
[Verder lezen]

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw