53. Zo jong, zo mooi

20 december
Het weer is heel slecht. Het sneeuwt, en ik ben alleen thuis. Al drie dagen heb ik hoge koorts, zodat ik je niet heb kunnen schrijven. Niets nieuws, lieveling. Iedere dag hoop ik zo half en half op een brief van jou maar die komt niet. Die komt natuurlijk nooit meer. Alleen mannen zijn zo sterk dat ze niet hoeven te vergeven. De hertog heeft niet geantwoord.
Prudence gaat weer naar de bank van lening voor me.
Ik geef steeds bloed op. O, o, ik zou je verdriet doen als je me zag. Je mag blij zijn dat je in een warm land bent en dat je niet, zoals ik, een hele ijzige winter op je borst voelt drukken. Ik ben vandaag een beetje in de benen geweest en ik heb van achter mijn vitrages naar het Parijse leven zitten kijken, waarmee ik dacht helemaal te hebben gebroken. Er kwamen een paar bekende gezichten voorbij, rap, opgewekt, zorgeloos. Niet een die naar mijn raam keek. Toch hebben diverse jongelui mijn gastenboek getekend. Ik was al eerder ziek, en jij kende me niet. Je werd alleen in de maling genomen, toen ik je voor de eerste keer zag. Maar je kwam iedere morgen naar mijn gezondheid informeren.
En nu ben ik opnieuw ziek. We zijn zes maanden samen geweest. Ik heb zo veel van je gehouden als dat maar mogelijk is voor een vrouwenhart. Maar je bent ver weg en je verafschuwt me. Je hebt geen woord van troost voor me. Maar dat is het lot, ik weet het zeker Als je in Parijs was zou je niet van mijn bed zijn weg te slaan.


25 december
Ik mag van mijn dokter niet iedere dag schrijven. En het is ook zo, mijn herinneringen maken mijn koorts alleen maar erger. Maar gisteren kreeg ik een brief die me goed deed, meer door de gevoelens die er uit spraken dan door de materiële steun die hij bood. Ik kan je vandaag dus schrijven.
De brief was van je vader, en dit stond er in:


Ik hoor dat u ziek bent. Als ik in Parijs was, zou ik zelf bij u langs gaan. Als mijn zoon hier was, zou ik hem vragen na te gaan wat er aan de hand is. Maar ik kan niet weg uit C… en Armand is ver weg. Sta me daarom toe, mevrouw, om u gewoon te schrijven hoezeer uw ziekte me verdriet doet. Ik wens u van harte een spoedig herstel.
Een goede vriend van mij, meneer H… zal u opzoeken, ontvangt u hem alstublieft. Hij handelt in mijn opdracht en ik wacht met ongeduld het resultaat af.
Met de meeste hoogachting.


Dat staat er in de brief die ik kreeg. Je vader is een goedhartig mens. Houd hem in ere, lieveling, er zijn weinig mensen die je liefde zo waard zijn. Dit stuk papier met zijn naam er op heeft me meer goed gedaan dan alle recepten van meneer mijn dokter.


Vanmorgen is meneer H… gekomen. Hij was nogal verlegen. Maar hij bracht me, kort en goed, duizend franc die je vader me stuurde. Eerst wilde ik ze weigeren, maar meneer H… zei dat mijn weigering door meneer Duval zou worden opgevat als een belediging. Hij had opdracht gekregen om mij deze som te overhandigen en alles wat ik misschien nog meer nodig had. Ik heb het geld aangenomen. Komend van je vader kon ik het niet zien als een aalmoes. Als ik dood ben als je terugkomt, laat je vader dan zien wat ik over hem heb geschreven. Zeg hem dat het arme meisje aan wie hij zijn troostende regels schreef bij het lezen ervan tranen van dankbaarheid heeft vergoten, en dat ze aan hem heeft gedacht in haar gebeden.


4 januari
Ik heb een serie dagen achter de rug met veel pijn. Ik wist niet dat een lichaam zo kan lijden. O, mijn voorbije leven! Ik moet het duur betalen.
Ze hebben alle nachten bij me gewaakt. Ik kon niet meer ademen. Mijn arme leventje, het was alleen nog maar ijlen en hoesten.
Mijn eetkamer staat vol met snoep en met allerlei cadeaus die me door vrienden zijn gebracht. Er zijn er ongetwijfeld bij die hopen dat ik later hun maîtresse word. Als ze konden zien wat de ziekte met me doet zouden ze er met de staart tussen de benen vandoor gaan.
Prudence gebruikt de cadeaus om nieuwjaarscadeautjes te geven.
Het is vriesweer. De dokter heeft gezegd dat ik er over een paar dagen uit mag als het mooie weer aanhoudt.


8 januari
Ik ben gisteren uitgegaan in mijn rijtuig. Het was prachtig weer. Op de Champs Elysées was het druk. De eerste glimlach van de lente, zou je zeggen. Alles om me heen was in feeststemming. Ik heb nooit geweten dat er in een zonnestraal zoveel vreugde kan schuilen, zoveel zachtheid, zoveel troost.
Ik kwam bijna al mijn kennissen tegen, nog net zo vrolijk als altijd, nog net zo bezig met hun pleziertjes. Wat een boel geluksvogels, die niet weten dat ze gelukkig zijn! Olympe kwam voorbij in een elegant rijtuig dat meneer de N… haar heeft gegeven. Ze probeerde me met haar blikken te beledigen. Ze weet niet hoe ver al dat gedoe van me afstaat. Een aardige vent die ik al heel lang ken vroeg of ik wilde souperen met hem en een vriend van hem, die, naar hij zei, graag wilde kennismaken.
Ik heb droevig geglimlacht en hem mijn hand gereikt, die heet was van de koorts.
Zo verbaasd als hij keek!
Om vier uur kwam ik thuis. Ik heb met smaak gegeten.
Mijn uitstapje heeft me goed gedaan.
Als ik toch eens beter werd!
Weet je, de aanblik van het geluk van anderen wakkert het verlangen aan om te leven, zelfs bij mensen die de dag tevoren in hun eenzaamheid en in de schaduwen van hun kamer alleen nog maar wensten snel te sterven.


10 januari
Die hoop van beter te worden was maar een droom. Ik lig weer in bed, helemaal bedekt met brandend hete pleisters. Aiai, dat lichaam, dat vroeger zoveel waard was, wat zou je er nog voor krijgen, vandaag de dag!
We moeten voor onze geboorte wel heel veel kwaad hebben gedaan, of we moeten na onze dood wel heel veel geluk te verwachten hebben, dat god het goed vindt dat dit leven zo gekweld wordt door boetedoening, zo lijdt onder beproevingen.


12 januari
Ik ben nog steeds heel ziek.
De graaf de N… heeft gisteren geld gestuurd Ik heb het niet aangenomen. Ik wil niets hebben van die man. Hij is er de oorzaak van dat jij niet bij me bent.
O, onze mooie dagen in Bougival, waar zijn ze gebleven!
Als ik deze kamer nog verlaat dan is het om een pelgrimstocht te maken naar het huis waar jij en ik samen leefden. Maar ik verlaat deze kamer pas als ik dood ben.
Wie weet wat ik je morgen schrijf!


25 januari
Al elf nachten dat ik niet slaap, dat ik stik, dat ik ieder moment denk dat ik doodga. De dokter heeft gezegd dat ik geen pen meer mag vasthouden. Julie Duprat, die voor me zorgt, vindt het goed dat ik jou nog een paar regels schrijf. Je komt dus niet terug voordat ik doodga? Is het voor eeuwig uit tussen ons? Ik heb het gevoel dat ik zou genezen als je zou komen. Waarom zou ik genezen?


28 januari
Vanmorgen werd ik wakker door lawaai. Julie, die bij me op de kamer slaapt, vloog naar de eetkamer. Ik hoorde mannenstemmen, en de stem van haar die daar te vergeefs tegen in ging. Ze huilde toen ze weer binnenkwam.
Ze kwamen beslagleggen. Ik zei tegen haar dat ze maar moesten doen wat ze goed noemden. De deurwaarder is in mijn kamer gekomen, de hoed nog op. Hij heeft de laden opengetrokken en heeft alles genoteerd wat hij zag. Hij leek niet te merken dat er iemand lag te sterven in het bed, dat me door de goedertierenheid van de wet niet wordt afgenomen.
Toen hij wegging zei hij dat ik negen dagen tijd had om bezwaar te maken, maar hij liet een bewaker achter. Mijn god, wat zal er van me worden! Het heeft me allemaal nog zieker gemaakt. Prudence wilde geld vragen aan de vriend van je vader, maar dat wilde ik niet.
Vanmorgen heb ik je brief ontvangen. Die had ik hard nodig. Zal mijn antwoord je op tijd bereiken? Zul je me nog zien? Ik heb een gelukkige dag, die me de laatste zes weken doet vergeten. Ik denk dat het beter gaat, ondanks het verdrietige gevoel dat ik had toen ik je brief beantwoordde.
Je kunt tenslotte niet steeds ongelukkig zijn.
Als ik denk dat ik misschien toch niet doodga, dat je terugkomt, dat ik het nog lente zal zien worden, dat je nog van me houdt en dat we ons leven van vorig jaar weer kunnen oppakken!
Gekkin dat ik ben. Ik kan nauwelijks de pen vasthouden waarmee ik deze onzin opschreef.
Wat er ook gebeurt, ik hield veel van je, Armand, en ik zou al lang dood zijn als ik niet overeind werd gehouden door de herinnering aan onze liefde en door een vage hoop je nog bij me terug te zien.



4 februari
De graaf de G… is bij me teruggekomen. Zijn vriendin heeft hem bedrogen. Hij is heel verdrietig, hij hield veel van haar. Hij is me het hele verhaal komen vertellen. Hij staat er financieel niet al te best voor, de arme kerel, maar hij heeft de deurwaarder betaald, en de bewaker is nu weg.
Ik heb hem over jou verteld, en hij heeft me beloofd jou over mij te vertellen. Het is een goeierik.
De hertog heeft gisteren naar me laten vragen en is me vanmorgen komen opzoeken. Ik snap niet dat hij er nog is, die oude man. Hij is drie uur bij me gebleven, en hij heeft nauwelijks iets gezegd. Twee grote tranen biggelden over zijn wangen toen hij zag hoe bleek ik was. De herinnering aan de dood van zijn dochter deed hem natuurlijk huilen. Hij maakt haar dood twee keer mee. Zijn rug is helemaal krom, zijn onderlip hangt, zijn blik is uitgedoofd. Zijn lichaam is uitgeput, hij gaat gebukt onder de jaren en onder het verdriet. Hij heeft me niets verweten. Je zou bijna zeggen dat hij heimelijk geniet van de ravage die de ziekte bij mij aanricht. Of hij was trots dat hij nog stond, terwijl ik, zo jong nog, door het lijden wordt verpletterd.
Het is weer slecht weer. Niemand komt me bezoeken. Julie waakt zoveel mogelijk bij me. Prudence, die ik niet meer zoveel geld kan geven als vroeger, doet of ze het druk heeft, en is bezig zich van me te verwijderen.
Ik heb nu verschillende dokters, wat bewijst dat de ziekte erger aan het worden is. Wat ze ook zeggen, ik weet dat ik nu dicht bij de dood ben. Ik heb nu bijna spijt dat ik naar je vader heb geluisterd. Stel dat ik maar een jaar van je toekomst afpak, als ik dat had geweten had ik de verleiding niet kunnen weerstaan om dat jaar met jou door te brengen. Ik zou dan tenminste sterven hand in hand met een geliefde. Maar goed, als we dit hele jaar samen hadden geleefd, zou ik niet zo vlug zijn gestorven.
Gods wil geschiede.


5 februari
O Armand, alsjeblieft, kom. Het gaat heel slecht met me. Ik sterf, o mijn god! Ik was gisteren zo verdrietig en de avond leek net zo lang te worden als de vorige. Ik wilde de deur uit. De hertog was ’s morgens langsgekomen. Het is of de aanblik van die oude man die door de dood is vergeten mijn eigen dood verhaast.
Ik liet me ondanks mijn hoge koorts aankleden en naar het Vaudeville rijden. Julie had me rouge opgedaan, zodat ik er niet uitzag als een lijk. Ik ben in de loge gaan zitten waar ik je voor het eerst heb ontmoet. Ik had de hele tijd mijn ogen gericht op de stallesplaats waar jij die dag zat, en waar dit keer een boers type zat dat luidruchtig lachte bij alle grappen die werden gemaakt. Ik was half dood toen ik thuis kwam. Ik heb de hele nacht gehoest en bloed opgegeven. Vandaag kan ik niet meer praten. Ik kan me nauwelijks nog bewegen. O god! o God! Ik ga dood. Ik dacht het al, maar ik kan me niet voorstellen dat ik nog meer pijn heb dan ik nu heb, en als…’
Vanaf dat woord werd het handschrift van Marguerite onleesbaar en het was Julie Duprat die verder ging.


[Verder lezen]

Reacties

Populaire posts van deze blog

1. Een veiling

3. Marguerite Gautier

2. Het boudoir van een lichte vrouw