donderdag 25 juli 2019

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had.
‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrijp ik wat een verdriet je hebt gehad.’
‘Mijn vader heeft het me bevestigd in een brief.’
We praatten nog even na over al deze noodlottige gebeurtenissen en daarna ging ik naar huis om uit te rusten.
Armand was nog steeds droevig gestemd, maar ook opgelucht doordat hij zijn verhaal had gedaan, en hij herstelde goed. We gingen samen op visite bij Prudence en bij Julie Duprat.
Prudence was onlangs failliet gegaan. Ze zei dat het de schuld was van Marguerite. Ze had haar tijdens haar ziekte veel geld geleend, zei ze, en ze was daarvoor leningen aangegaan die ze niet kon afbetalen. Marguerite was gestorven zonder dat ze haar had terugbetaald, en er waren geen kwitanties die bewezen dat ze Prudence geld schuldig was.
Met dit verhaal - waarmee ze zich overigens overal probeerde te rechtvaardigen - ontfutselde ze Armand een biljet van duizend franc. Armand geloofde haar niet, maar hij wilde graag de indruk wekken dat hij haar geloofde, zozeer respecteerde hij alles wat betrekking had op zijn minnares.
Daarna gingen we naar Julie, die ons het verhaal deed van de droevige gebeurtenissen waarvan ze getuige was geweest, en die hete tranen schreide bij de herinnering aan haar vriendin.
Tenslotte bezochten we het graf van Marguerite, waar in het licht van de aprilzon de eerste bladeren al uitkwamen.
Armand had nu nog een laatste plicht te vervullen. Hij moest weer naar zijn vader. Hij wilde dat ik hem ook daarheen vergezelde.
We arriveerden in C…, waar ik meneer Duval ontmoette. Hij was precies zoals zijn zoon hem had afgeschilderd: groot, waardig en vriendelijk.
Hij ontving Armand met vreugdetranen, en schudde me met veel gevoel de hand. Ik merkte al vlug dat bij deze belastingontvanger het vaderlijk gevoel boven alles ging.
Zijn dochter heette Blanche. Ze had een oogopslag en een conversatie die duidelijk maakten dat deze zuivere ziel alleen hoogstaande gedachten kende en dat er alleen deugdzame woorden over haar lippen kwamen. Ze glimlachte bij de terugkeer van haar broer, een kuis meisje, dat er geen idee van had dat ver van haar een courtisane haar geluk had geofferd, alleen omdat haar naam genoemd was.
Ik bleef enige tijd logeren bij deze gelukkige familie, waar iedereen bezig was met hem die hen had opgezocht om zijn gezondheid te herwinnen.
Daarna ging ik terug naar Parijs, waar ik dit verhaal heb opgeschreven zoals het mij verteld is.
Niet iedereen zal het misschien geloven, maar het is echt zo gebeurd. Ik wil niet beweren dat meisjes van plezier het altijd in zich hebben te doen wat Marguerite Gautier heeft gedaan, dat zij verre van mij. Maar ik weet dat in ieder geval Marguerite eens in haar leven een oprechte liefde heeft gekend, dat ze er voor heeft geleden en dat ze er uiteindelijk aan is gestorven.
Ik heb u, lezer, verteld wat ik er van weet. Dat was me een plicht. Ik wil niet een pleitbezorger zijn van het onfatsoen. Maar wat ik te vertellen had, was de rampspoed van een edele ziel, niet iets dat verzwegen moest worden.
De geschiedenis van Marguerite is uitzonderlijk, ik herhaal het nog maar eens. Maar ja, als het steeds zo ging, dan zou het niet de moeite zijn er over te schrijven.

EINDE


Terug naar begin

woensdag 24 juli 2019

55. Zieker en zieker

18 februari
‘Meneer Armand,
Vanaf de dag dat Marguerite naar het theater wilde is ze zieker en zieker geworden. Ze heeft haar stem helemaal verloren, en nu ook het gebruik van haar ledematen. Hoeveel ze lijdt is onmogelijk te zeggen. Ik ben hier niet aan gewend en ik ben doodsbang.
Was u maar bij ons! Ze ijlt bijna voortdurend, maar of ze nu ijlt of helder is, als ze iets kan zeggen, is het steeds uw naam.
De dokter heeft me gezegd dat ze het niet lang meer zal maken. Sinds ze zo ziek is, is de oude hertog hier niet meer geweest.
Hij zei tegen de dokter dat dit schouwspel hem al te zeer aangreep.
Met mevrouw Duvernoy, dat gaat niet goed. Die vrouw leefde bijna helemaal op wat ze Marguerite wist te ontfutselen. Ze is verplichtingen aangegaan waaraan ze niet kan voldoen en nu ze ziet dat haar buurvrouw niets meer voor haar kan doen, komt ze haar zelfs niet meer bezoeken. Iedereen verlaat haar. Meneer de G… wordt door zijn schuldeiser achtervolgd en moest vertrekken naar Londen. Bij zijn vertrek heeft hij ons nog wat geld gegeven. Hij heeft gedaan wat hij kon, maar ze hebben opnieuw beslag gelegd. De schuldeisers wachten alleen maar tot ze overlijdt voor ze tot verkoop overgaan.
Ik heb mijn laatste geld willen gebruiken om een eind te maken aan die beslagleggingen, maar volgens de deurwaarder heeft dat geen zin, want er waren ook nog andere schuldeisers. Omdat ze toch doodgaat, is het beter om alles zijn beloop te laten dan om het te redden voor haar familie, waar ze geen contact mee had en die nooit iets om haar heeft gegeven. U kunt het zich niet voorstellen te midden van wat voor vergulde ellende het arme kind moet sterven. Gisteren hadden we helemaal geen geld meer. Het bestek, de juwelen, haar sjaals, alles is beleend en de rest is verkocht of er is beslag op gelegd. Marguerite heeft nog besef van wat er om haar gebeurt. Niet alleen haar lichaam lijdt maar ook haar hart en haar geest. Er lopen hete tranen over haar wangen, die zo vermagerd zijn en zo bleek, dat u het gezicht dat u zo liefhad niet zou herkennen. Ze heeft me laten beloven dat ik u zou schrijven als zij dat niet meer kon, en ik zit aan haar bed te schrijven. Ze kijkt mijn kant op, maar ze ziet me niet, haar blik is al versluierd door de dood. Toch glimlacht ze, en haar gedachten, haar ziel, alles is aan u gewijd, ik weet het zeker.
Iedere keer dat de deur opengaat verheldert zich haar blik, ze gelooft nog steeds dat u zult binnenkomen. Maar dan, als ze ziet dat u het niet bent, krijgt haar gezicht weer die uitdrukking van lijden, er staat koud zweet op haar voorhoofd en wangen krijgen een paarse kleur.


19 februari, middernacht
Wat een trieste dag, mijn arme meneer Armand! Vanmorgen dreigde Marguerite te stikken en de dokter heeft haar een aderlating gegeven. Haar stem is een beetje teruggekomen. De dokter heeft gezegd dat ze een priester moest laten komen. Ze zei dat het goed was, en hij is zelf naar de Saint-Roch gegaan om een geestelijke te halen.[1]
Ondertussen heeft Marguerite me aan haar bed geroepen. Ze vroeg me haar kast open te maken en ze wees me een mutsje aan en een lang hemd met kantwerk. Ze fluisterde:
“Ik ga sterven als ik heb gebiecht. Dan kleed jij me met die kleren, he.
Zie het als de koketterie van iemand die doodgaat.”
Daarna heeft ze me huilend omhelsd en gezegd:
“Ik kan wel praten, maar ik krijg bijna geen lucht als ik praat. Ik stik! Lucht, lucht!”
Ik barstte in tranen uit. Ik maakte het raam open. Even later kwam de priester. Ik ging hem voor. Toen hij zag waar hij was, leek hij bang te zijn dat hij niet goed zou worden ontvangen.
“Kom rustig binnen, eerwaarde,” zei ik.
Hij bleef maar kort in de ziekenkamer, en toen hij weer buiten kwam, zei hij:
“Ze heeft geleefd als een zondares, maar ze sterft als een christenvrouw.
Kort daarna kwam hij terug met een jongen van het koor die een crucifix droeg en een koster die voor hen uitliep met een belletje om aan te kondigen dat een stervende het Heilig Oliesel kreeg.
Ze gingen met zijn drieën de slaapkamer binnen waar vroeger zoveel rare dingen waren gezegd, maar die bij deze gelegenheid een sacramentshuis was.
Ik viel op mijn knieën. Ik weet niet hoe lang het duurde, maar ik kan me niet voorstellen dat ik vóór mijn eigen dood ooit nog zo iets indrukwekkends zal meemaken.
De priester bracht het Heilig Oliesel aan op de voeten, de handen en het voorhoofd van de stervende, hij sprak een kort gebed uit, en Marguerite was klaar om naar de hemel te gaan die haar ongetwijfeld is bereid als god ziet hoeveel beproevingen ze heeft moeten doorstaan en hoe ze is gestorven.
De hele tijd sprak ze geen woord en maakte ze geen enkele beweging. Steeds zou ik hebben gedacht dat ze dood was, als ik het zachte geluid van haar ademhaling niet had gehoord.


20 februari, vijf uur ’s middags
Het is voorbij.
Marguerites doodstrijd begon vannacht ongeveer om twee uur. Geen martelaar heeft ooit zo geleden als je mag oordelen naar de kreten die ze slaakte. Twee of drie keer kwam ze overeind in haar bed, of ze het leven wilde grijpen dat haar ontglipte.
Twee of drie keer ook riep ze uw naam, daarna werd het stil en viel ze uitgeput terug op bed. In stilte biggelden er tranen over haar wangen. En ze stierf. Ik boog me over haar heen, ik riep haar naam en toen ze niet reageerde sloot ik haar de ogen en kuste ik haar op het voorhoofd.
Arme lieve Marguerite, was ik maar een heilige vrouw, en kon ik je maar met die kus aanbevelen bij god.
Ik heb de armen geld gegeven dat van haar kwam.
Ik weet niet veel van godsdienst, maar ik denk dat de goede god moet hebben gezien dat mijn tranen oprecht waren, dat ik vurig heb gebeden en dat de aalmoes oprecht was. Hij moet zich hebben ontfermd over deze vrouw, zo jong, zo mooi, die alleen mij had om haar de ogen te sluiten en te begraven.


22 februari
Vandaag heeft de begrafenis plaatsgevonden. Heel wat vrienden van Marguerite waren in de kerk. Sommige meisjes huilden oprecht. Toen de kist naar Montmartre ging, liepen er maar twee mannen achter, de graaf de G…, die speciaal was teruggekomen uit Londen, en de hertog, die werd ondersteund door twee bedienden.
Ik schrijf u dit uit haar appartement, in tranen, en onder een lamp die een triest schijnsel werpt over het eten waar ik natuurlijk niet aankom, maar dat Nanine voor me heeft laten maken, want ik heb al meer dan vierentwintig uur niets gegeten.
Ik ben bang dat al deze droevige details me niet lang genoeg zullen bijblijven want mijn leven ontglipt mij net zo gemakkelijk als Marguerite het hare. Daarom beschrijf ik u alles op de plek zelf waar het zich heeft voorgedaan. Als er veel tijd verstrijkt voordat u terugkomt, zal ik u alles waarschijnlijk niet meer kunnen vertellen met alle droevige precisie.’

[Slot lezen]



[1] De Saint-Roch is een grote barokkerk, aan de rue Saint-Honoré, in het centrum van Parijs.

dinsdag 23 juli 2019

54. Zo jong, zo mooi

20 december
Het weer is heel slecht. Het sneeuwt, en ik ben alleen thuis. Al drie dagen heb ik hoge koorts, zodat ik je niet heb kunnen schrijven. Niets nieuws, lieveling. Iedere dag hoop ik zo half en half op een brief van jou maar die komt niet. Die komt natuurlijk nooit meer. Alleen mannen zijn zo sterk dat ze niet hoeven te vergeven. De hertog heeft niet geantwoord.
Prudence gaat weer naar de bank van lening voor me.
Ik geef steeds bloed op. O, o, ik zou je verdriet doen als je me zag. Je mag blij zijn dat je in een warm land bent en dat je niet, zoals ik, een hele ijzige winter op je borst voelt drukken. Ik ben vandaag een beetje in de benen geweest en ik heb van achter mijn vitrages naar het Parijse leven zitten kijken, waarmee ik dacht helemaal te hebben gebroken. Er kwamen een paar bekende gezichten voorbij, rap, opgewekt, zorgeloos. Niet een die naar mijn raam keek. Toch hebben diverse jongelui mijn gastenboek getekend. Ik was al eerder ziek, en jij kende me niet. Je werd alleen in de maling genomen, toen ik je voor de eerste keer zag. Maar je kwam iedere morgen naar mijn gezondheid informeren.
En nu ben ik opnieuw ziek. We zijn zes maanden samen geweest. Ik heb zo veel van je gehouden als dat maar mogelijk is voor een vrouwenhart. Maar je bent ver weg en je verafschuwt me. Je hebt geen woord van troost voor me. Maar dat is het lot, ik weet het zeker Als je in Parijs was zou je niet van mijn bed zijn weg te slaan.


25 december
Ik mag van mijn dokter niet iedere dag schrijven. En het is ook zo, mijn herinneringen maken mijn koorts alleen maar erger. Maar gisteren kreeg ik een brief die me goed deed, meer door de gevoelens die er uit spraken dan door de materiële steun die hij bood. Ik kan je vandaag dus schrijven.
De brief was van je vader, en dit stond er in:


Ik hoor dat u ziek bent. Als ik in Parijs was, zou ik zelf bij u langs gaan. Als mijn zoon hier was, zou ik hem vragen na te gaan wat er aan de hand is. Maar ik kan niet weg uit C… en Armand is ver weg. Sta me daarom toe, mevrouw, om u gewoon te schrijven hoezeer uw ziekte me verdriet doet. Ik wens u van harte een spoedig herstel.
Een goede vriend van mij, meneer H… zal u opzoeken, ontvangt u hem alstublieft. Hij handelt in mijn opdracht en ik wacht met ongeduld het resultaat af.
Met de meeste hoogachting.


Dat staat er in de brief die ik kreeg. Je vader is een goedhartig mens. Houd hem in ere, lieveling, er zijn weinig mensen die je liefde zo waard zijn. Dit stuk papier met zijn naam er op heeft me meer goed gedaan dan alle recepten van meneer mijn dokter.


Vanmorgen is meneer H… gekomen. Hij was nogal verlegen. Maar hij bracht me, kort en goed, duizend franc die je vader me stuurde. Eerst wilde ik ze weigeren, maar meneer H… zei dat mijn weigering door meneer Duval zou worden opgevat als een belediging. Hij had opdracht gekregen om mij deze som te overhandigen en alles wat ik misschien nog meer nodig had. Ik heb het geld aangenomen. Komend van je vader kon ik het niet zien als een aalmoes. Als ik dood ben als je terugkomt, laat je vader dan zien wat ik over hem heb geschreven. Zeg hem dat het arme meisje aan wie hij zijn troostende regels schreef bij het lezen ervan tranen van dankbaarheid heeft vergoten, en dat ze aan hem heeft gedacht in haar gebeden.


4 januari
Ik heb een serie dagen achter de rug met veel pijn. Ik wist niet dat een lichaam zo kan lijden. O, mijn voorbije leven! Ik moet het duur betalen.
Ze hebben alle nachten bij me gewaakt. Ik kon niet meer ademen. Mijn arme leventje, het was alleen nog maar ijlen en hoesten.
Mijn eetkamer staat vol met snoep en met allerlei cadeaus die me door vrienden zijn gebracht. Er zijn er ongetwijfeld bij die hopen dat ik later hun maîtresse word. Als ze konden zien wat de ziekte met me doet zouden ze er met de staart tussen de benen vandoor gaan.
Prudence gebruikt de cadeaus om nieuwjaarscadeautjes te geven.
Het is vriesweer. De dokter heeft gezegd dat ik er over een paar dagen uit mag als het mooie weer aanhoudt.


8 januari
Ik ben gisteren uitgegaan in mijn rijtuig. Het was prachtig weer. Op de Champs Elysées was het druk. De eerste glimlach van de lente, zou je zeggen. Alles om me heen was in feeststemming. Ik heb nooit geweten dat er in een zonnestraal zoveel vreugde kan schuilen, zoveel zachtheid, zoveel troost.
Ik kwam bijna al mijn kennissen tegen, nog net zo vrolijk als altijd, nog net zo bezig met hun pleziertjes. Wat een boel geluksvogels, die niet weten dat ze gelukkig zijn! Olympe kwam voorbij in een elegant rijtuig dat meneer de N… haar heeft gegeven. Ze probeerde me met haar blikken te beledigen. Ze weet niet hoe ver al dat gedoe van me afstaat. Een aardige vent die ik al heel lang ken vroeg of ik wilde souperen met hem en een vriend van hem, die, naar hij zei, graag wilde kennismaken.
Ik heb droevig geglimlacht en hem mijn hand gereikt, die heet was van de koorts.
Zo verbaasd als hij keek!
Om vier uur kwam ik thuis. Ik heb met smaak gegeten.
Mijn uitstapje heeft me goed gedaan.
Als ik toch eens beter werd!
Weet je, de aanblik van het geluk van anderen wakkert het verlangen aan om te leven, zelfs bij mensen die de dag tevoren in hun eenzaamheid en in de schaduwen van hun kamer alleen nog maar wensten snel te sterven.


10 januari
Die hoop van beter te worden was maar een droom. Ik lig weer in bed, helemaal bedekt met brandend hete pleisters. Aiai, dat lichaam, dat vroeger zoveel waard was, wat zou je er nog voor krijgen, vandaag de dag!
We moeten voor onze geboorte wel heel veel kwaad hebben gedaan, of we moeten na onze dood wel heel veel geluk te verwachten hebben, dat god het goed vindt dat dit leven zo gekweld wordt door boetedoening, zo lijdt onder beproevingen.


12 januari
Ik ben nog steeds heel ziek.
De graaf de N… heeft gisteren geld gestuurd Ik heb het niet aangenomen. Ik wil niets hebben van die man. Hij is er de oorzaak van dat jij niet bij me bent.
O, onze mooie dagen in Bougival, waar zijn ze gebleven!
Als ik deze kamer nog verlaat dan is het om een pelgrimstocht te maken naar het huis waar jij en ik samen leefden. Maar ik verlaat deze kamer pas als ik dood ben.
Wie weet wat ik je morgen schrijf!


25 januari
Al elf nachten dat ik niet slaap, dat ik stik, dat ik ieder moment denk dat ik doodga. De dokter heeft gezegd dat ik geen pen meer mag vasthouden. Julie Duprat, die voor me zorgt, vindt het goed dat ik jou nog een paar regels schrijf. Je komt dus niet terug voordat ik doodga? Is het voor eeuwig uit tussen ons? Ik heb het gevoel dat ik zou genezen als je zou komen. Waarom zou ik genezen?


28 januari
Vanmorgen werd ik wakker door lawaai. Julie, die bij me op de kamer slaapt, vloog naar de eetkamer. Ik hoorde mannenstemmen, en de stem van haar die daar te vergeefs tegen in ging. Ze huilde toen ze weer binnenkwam.
Ze kwamen beslagleggen. Ik zei tegen haar dat ze maar moesten doen wat ze goed noemden. De deurwaarder is in mijn kamer gekomen, de hoed nog op. Hij heeft de laden opengetrokken en heeft alles genoteerd wat hij zag. Hij leek niet te merken dat er iemand lag te sterven in het bed, dat me door de goedertierenheid van de wet niet wordt afgenomen.
Toen hij wegging zei hij dat ik negen dagen tijd had om bezwaar te maken, maar hij liet een bewaker achter. Mijn god, wat zal er van me worden! Het heeft me allemaal nog zieker gemaakt. Prudence wilde geld vragen aan de vriend van je vader, maar dat wilde ik niet.
Vanmorgen heb ik je brief ontvangen. Die had ik hard nodig. Zal mijn antwoord je op tijd bereiken? Zul je me nog zien? Ik heb een gelukkige dag, die me de laatste zes weken doet vergeten. Ik denk dat het beter gaat, ondanks het verdrietige gevoel dat ik had toen ik je brief beantwoordde.
Je kunt tenslotte niet steeds ongelukkig zijn.
Als ik denk dat ik misschien toch niet doodga, dat je terugkomt, dat ik het nog lente zal zien worden, dat je nog van me houdt en dat we ons leven van vorig jaar weer kunnen oppakken!
Gekkin dat ik ben. Ik kan nauwelijks de pen vasthouden waarmee ik deze onzin opschreef.
Wat er ook gebeurt, ik hield veel van je, Armand, en ik zou al lang dood zijn als ik niet overeind werd gehouden door de herinnering aan onze liefde en door een vage hoop je nog bij me terug te zien.



4 februari
De graaf de G… is bij me teruggekomen. Zijn vriendin heeft hem bedrogen. Hij is heel verdrietig, hij hield veel van haar. Hij is me het hele verhaal komen vertellen. Hij staat er financieel niet al te best voor, de arme kerel, maar hij heeft de deurwaarder betaald, en de bewaker is nu weg.
Ik heb hem over jou verteld, en hij heeft me beloofd jou over mij te vertellen. Het is een goeierik.
De hertog heeft gisteren naar me laten vragen en is me vanmorgen komen opzoeken. Ik snap niet dat hij er nog is, die oude man. Hij is drie uur bij me gebleven, en hij heeft nauwelijks iets gezegd. Twee grote tranen biggelden over zijn wangen toen hij zag hoe bleek ik was. De herinnering aan de dood van zijn dochter deed hem natuurlijk huilen. Hij maakt haar dood twee keer mee. Zijn rug is helemaal krom, zijn onderlip hangt, zijn blik is uitgedoofd. Zijn lichaam is uitgeput, hij gaat gebukt onder de jaren en onder het verdriet. Hij heeft me niets verweten. Je zou bijna zeggen dat hij heimelijk geniet van de ravage die de ziekte bij mij aanricht. Of hij was trots dat hij nog stond, terwijl ik, zo jong nog, door het lijden wordt verpletterd.
Het is weer slecht weer. Niemand komt me bezoeken. Julie waakt zoveel mogelijk bij me. Prudence, die ik niet meer zoveel geld kan geven als vroeger, doet of ze het druk heeft, en is bezig zich van me te verwijderen.
Ik heb nu verschillende dokters, wat bewijst dat de ziekte erger aan het worden is. Wat ze ook zeggen, ik weet dat ik nu dicht bij de dood ben. Ik heb nu bijna spijt dat ik naar je vader heb geluisterd. Stel dat ik maar een jaar van je toekomst afpak, als ik dat had geweten had ik de verleiding niet kunnen weerstaan om dat jaar met jou door te brengen. Ik zou dan tenminste sterven hand in hand met een geliefde. Maar goed, als we dit hele jaar samen hadden geleefd, zou ik niet zo vlug zijn gestorven.
Gods wil geschiede.


5 februari
O Armand, alsjeblieft, kom. Het gaat heel slecht met me. Ik sterf, o mijn god! Ik was gisteren zo verdrietig en de avond leek net zo lang te worden als de vorige. Ik wilde de deur uit. De hertog was ’s morgens langsgekomen. Het is of de aanblik van die oude man die door de dood is vergeten mijn eigen dood verhaast.
Ik liet me ondanks mijn hoge koorts aankleden en naar het Vaudeville rijden. Julie had me rouge opgedaan, zodat ik er niet uitzag als een lijk. Ik ben in de loge gaan zitten waar ik je voor het eerst heb ontmoet. Ik had de hele tijd mijn ogen gericht op de stallesplaats waar jij die dag zat, en waar dit keer een boers type zat dat luidruchtig lachte bij alle grappen die werden gemaakt. Ik was half dood toen ik thuis kwam. Ik heb de hele nacht gehoest en bloed opgegeven. Vandaag kan ik niet meer praten. Ik kan me nauwelijks nog bewegen. O god! o God! Ik ga dood. Ik dacht het al, maar ik kan me niet voorstellen dat ik nog meer pijn heb dan ik nu heb, en als…’
Vanaf dat woord werd het handschrift van Marguerite onleesbaar en het was Julie Duprat die verder ging.



[Verder lezen]

maandag 22 juli 2019

53. 'Ik heb niets meer'

‘Wat er gebeurde na die rampzalige nacht, Armand, dat weet je net zo goed als ik. Maar wat je niet weet, wat je zelfs niet kunt vermoeden, dat is wat ik heb geleden sinds onze scheiding.
Ik hoorde dat je vader je had meegenomen, maar ik was al bang dat je niet lang zonder mij zou kunnen, en de dag dat ik je terugzag, op de Champs Elysées, was ik ontroerd, maar niet verbaasd.
Toen begon die serie dagen waarop je me voortdurend nieuwe beledigingen aandeed, beledigingen die ik bijna met vreugde onderging, want ze bewezen dat je nog van me hield en bovendien leek het me dat je, naarmate je me toen wreder vervolgde, me hoger zou achten op de dag dat de waarheid aan het licht zou komen.
Wees niet verbaasd over dit vreugdevolle lijden, Armand. Jouw liefde voor mij heeft me het hart geopend voor heel hoogstaande gevoelens.
Toch was ik niet al dadelijk zo sterk. Tussen het offer dat ik je bracht en je terugkeer verstreek best een lange tijd en ik moest mijn toevlucht nemen tot allerlei middelen om niet gek te worden. Prudence heeft het je wel verteld, he, hoe ik alle feesten afliep, alle bals, hoe ik me in alle uitspattingen stortte.
Half en half hoopte ik in deze excessen snel te sterven, en ik geloof dat dat nu inderdaad zal gebeuren. Mijn gezondheid ging onvermijdelijk snel achteruit en op de dag dat ik mevrouw Duvernoy naar je toestuurde om je om genade te vragen was ik uitgeput, van lichaam zowel als van geest.
Ik zal je niet herinneren, Armand, aan de manier waarop je me hebt beloond voor het laatste bewijs van mijn liefde. Aan de gruwelijke belediging waarmee je me, terwijl ik al stervend was, hebt weggejaagd uit Parijs. Ik kon geen weerstand aan je bieden toen je me om een laatste liefdesnacht vroeg. Ik was zo krankzinnig dat ik een ogenblik lang echt dacht dat ik verleden en heden aan elkaar zou kunnen knopen. Je had het recht te doen wat je deed, Armand, maar weet wel, ikzelf liet me niet altijd zo duur betalen voor mijn nachten.
Daarna hebt ik alles uit handen laten vallen. Olympe heeft mijn plaats ingenomen bij meneer de N… en had het lef, hoorde ik, om hem te vertellen waarom ik bij hem ben weggegaan. De graaf de G… was in Londen. Dat is een man voor wie de liefde voor meisjes gewoon een tijdverdrijf is, maar die voor zijn vroegere minnaressen een gevoel van vriendschap bewaart, niet van haat. Die niet jaloers is. Bovendien is hij een van die hoge heren die ons misschien maar een deel van hun hart schenken, maar wel twee delen van hun portemonnee. Hij stond me steeds voor de geest, ik ging hem opzoeken. Hij ontving me heel vriendelijk, maar hij was daarginds de minnaar van een mondaine dame en was bang dat hij zich zou compromitteren als hij ook nog iets met mij begon. Hij stelde me voor aan zijn vrienden, er was een souper, en een van hen nam me mee.
Wat had ik anders moeten doen?
Mezelf doodmaken? Maar dat zou jou hebben belast met veel nodeloos berouw, en je moet gelukkig zijn. Trouwens, waarom jezelf doodmaken als je toch al bijna dood bent.

Langzamerhand werd ik een lichaam zonder geest, een ding zonder gedachten. Een tijdlang leefde ik het leven van een automaat, en daarna keerde ik terug naar Parijs. Ik vroeg naar jou en hoorde dat je was vertrokken op een lange reis. Ik had niets meer om op te steunen. Mijn bestaan werd weer wat het geweest was twee jaar voordat ik je leerde kennen. Ik probeerde de hertog terug te krijgen, maar ik had hem te zeer beledigd. Oude mensen hebben niet veel geduld, want ze weten dat het leven niet eeuwig doorgaat. De ziekte kreeg van dag tot dag meer greep op me. Ik was bleek, ik was treurig, ik werd nog magerder dan ik toch al was. Mannen die liefde kopen bekijken de koopwaar voor ze hun beslissing nemen. Er waren in Parijs vrouwen die in betere conditie waren, die meer vlees aan de haak boden dan ik. Ik raakte een beetje in de vergetelheid. En zo ging het tot gisteren.
Nu ben ik heel erg ziek. Ik heb de hertog geschreven om hem om geld te vragen, want ik heb niets meer en mijn schuldeisers staan op de stoep en hebben geen medelijden. Zal de hertog antwoorden? Waarom ben jij er niet, Armand! Je zou me kunnen bezoeken en je bezoekjes zouden me troosten.

zondag 21 juli 2019

52. Oordeel maar over me

'Je vader pakte mijn handen en zei op een liefdevolle toon:
“Lief kind, vat het niet verkeerd op wat ik je ga zeggen. Begrijp alsjeblieft dat het leven je soms voor noodzakelijkheden plaatst die het hart zeer doen maar waaraan je je toch moet onderwerpen. Je bent een goed mens. Je hebt een aard die zo edelmoedig is dat veel vrouwen, die niet aan je kunnen tippen, je er misschien om zullen minachten. Maar bedenk, naast de minnares is er ook de familie. Naast liefde zijn er ook verplichtingen. Na de tijd van de hartstochten komt er een tijd waarin een man die gerespecteerd wil worden zich een serieuze plaats in het leven moet verwerven. Mijn zoon is niet gefortuneerd, maar hij is bereid het erfdeel van zijn moeder aan jou af te staan. Je snapt toch wel, als hij het offer aanvaardt dat jij voor hem wilt brengen, dan wil hij op zijn beurt jou iets schenken wat je zelfs als alles je tegenzit enige bescherming biedt. Maar hij kan jouw offer helemaal niet accepteren. Want als hij dat zou doen, zouden de mensen die jullie niet kennen daar een heel andere verklaring voor geven. Het zou ze niet uitmaken dat Armand van je houdt, dat jij van hem houdt, dat jullie wederzijdse liefde een groot goed is voor hem, en voor jou een vorm van eerherstel. Er zou maar één ding zijn dat telt: Armand Duval staat toe dat een meisje van lichte zeden – neem me niet kwalijk, lief kind, dat ik het zo zeg – dat ze voor hem alles verkoopt wat ze bezit. En dan komt de dag dat je elkaar dingen gaat verwijten. Dat je spijt hebt. Dat gebeurt echt, het gebeurt jullie net zoals het anderen vóór jullie is gebeurd. En jullie zitten allebei vast aan een ketting die je niet meer kunt verbreken. En wat doe je dan? Je hebt je jeugd verspild. De toekomst van mijn zoon is bedorven. En ik, zijn vader, ik kan nog maar op één kind terugvallen, in plaats van op twee.
Jij, je bent jong, je bent mooi. Het leven zal je hier overheen helpen. Je bent edelmoedig, en de herinnering aan een goede daad zal opwegen tegen heel wat dingen die je in het verleden zijn overkomen.
Armand kent je nu zes maanden, en hij is me helemaal vergeten. Ik heb hem vier keer geschreven en hij heeft niet één keer de moeite genomen me te antwoorden. Ik had kunnen sterven zonder dat hij er iets van wist.
Ook al ben je nog zo vast van plan anders te gaan leven dan vroeger, Armand, die van je houdt, zal niet kunnen instemmen met het bescheiden bestaan waartoe jullie zullen zijn veroordeeld – en dat ook niet past bij jouw schoonheid. Maar wie weet wat hij dan zal doen! Hij heeft aan de speeltafels gezeten, ik weet dat. En zonder jou daar iets van te zeggen, dat weet ik ook. Maar in een dronken bui had hij het geld kunnen gebruiken dat ik al jaren aan het sparen ben voor de bruidsschat van zijn zus, voor hemzelf, en voor mijn pensioen. En wat had kunnen gebeuren, kan nog altijd gebeuren.
Weet je trouwens zeker dat het leven dat je nu verlaat, voor hem, dat je dat niet opnieuw in verleiding zal brengen? Je houdt van hem, nu, maar weet je zeker dat je nooit verliefd zult worden op een ander? Weet je zeker dat je geen verdriet zult hebben van de hinderpalen die jullie verbintenis zal opwerpen in het leven van je minnaar? Zul je hem kunnen troosten als later in jullie leven bij hem de droom van de liefde plaats maakt voor het verlangen naar een carrière? Denk daar goed aan mevrouw Gautier. Je houdt van Armand. Bewijs het hem op de enige manier waarop dat nog kan: door je liefde op te offeren aan zijn toekomst. Er zijn nog geen ongelukken gebeurd, maar er zullen dingen gebeuren, misschien nog wel erger dan ik kan voorzien. Armand kan jaloers worden op iemand met wie je een verhouding hebt gehad. Misschien daagt hij hem uit, misschien gaat hij een duel aan, wordt hij gedood. En denk aan wat je dan moet zeggen tegen deze vader, die je zal vragen verantwoording af te leggen voor het leven van zijn zoon!
En tot slot, lief kind, luister naar wat ik je nog niet heb gezegd, luister naar wat me uiteindelijk naar Parijs heeft gebracht. Ik heb een dochter, dat heb ik al gezegd. Ze is jong, mooi, zuiver als een engel. Ze houdt van iemand, en zij heeft ook van die liefde de droom van haar leven gemaakt. Ik heb Armand over dit alles geschreven, maar hij was helemaal bezeten van jou en hij heeft me niet geantwoord. Mijn dochter gaat trouwen. Ze trouwt met de man van wie ze houdt. Ze gaat deel uitmaken van een gerespecteerde familie, die niet wil dat er een vlek zit op mijn familieblazoen. De familie van mijn toekomstige schoonzoon weet wat voor leven Armand leidt in Parijs. Ze hebben gezegd dat ze geen toestemming zullen geven voor een huwelijk als Armand doorgaat met dat leven. De toekomst van een kind dat jou niets heeft gedaan, en dat moet kunnen vertrouwen op de toekomst, ligt in jouw handen.
Heb je het recht dat kapot te maken? Durf je dat? Ik doe een beroep op je liefde, Marguerite, op je berouw. Gun me het geluk van mijn dochter!”
Ik huilde in stilte, Armand, bij deze overwegingen, die ikzelf ook al zo dikwijls gemaakt had, en die, uit de mond van je vader nog ernstiger klonken. Ik zei tegen mezelf alles wat je vader niet durfde uitspreken maar wat hem keer op keer op de lippen lag. Dat ik in feite alleen maar een meisje van plezier was. Dat onze verhouding, hoe ik het ook wend of keer, ook iets van berekening heeft. Dat mijn verleden me geen recht geeft om te dromen van zo’n toekomst, en dat ik verantwoordelijkheden op me neem die ik, met mijn verleden en mijn reputatie, helemaal niet om me mag nemen. En ik hield van je, Armand! De vaderlijke toon waarop meneer Duval met me praatte, de gevoelens die hij bij me opriep: het respect dat ik zou verwerven bij deze hoogstaande vader, jouw respect, dat je me uiteindelijk beslist zou schenken, dat allemaal, het wekte in mijn hart gevoelens die mijn zelfrespect verhoogden en me schijnheiligheden voorhielden die me tot dusver onbekend waren. Ik bedacht dat deze oude meneer die me nu bedolf onder smeekbeden voor de toekomst van zijn zoon, later aan zijn dochter zou vragen mij in haar gebeden te gedenken als een mysterieuze vriendin. En ik kreeg meer waarde in mijn eigen ogen, ik was trots op mezelf.
Ik was geëxalteerd, en misschien sloeg ik daardoor de waarheid van deze gevoelens te hoog aan, maar zo was het op dat moment, mijn vriend, nieuwe hooggestemde gevoelens die de herinnering aan onze gelukkige dagen tot zwijgen brachten.
“Goed, meneer,” zei ik, terwijl ik mijn tranen droogde. “Gelooft u dat ik van uw zoon houd?”
“Ja,” zei meneer Duval.
“Met een oprechte liefde?”
"Ja.”
"Gelooft u dat ik mijn hoop op deze liefde had gesteld, dat ik er vergeving van verwachtte voor het leven dat ik had geleid?”
"O ja, zeker.”
“Omhels me, meneer, omhels me één keer als een dochter, en ik beloof u dat deze omhelzing, de enige echte zuivere omhelzing die ik ooit heb ontvangen, me sterk zal maken tegen mijn liefde. Binnen een week zal uw zoon bij u terug zijn, misschien een tijdlang ongelukkig, maar uiteindelijk genezen.”
“Edelmoedig ben je,” antwoordde je vader, en hij kuste me op het voorhoofd. “Je neemt iets op je waar god je voor zal lonen. Maar ik ben bang dat het met mijn zoon anders zal zijn.”
“O ja, dat begrijp ik best, meneer. Hij zal me haten.”
Er moest tussen ons een barrière worden geschapen waar niet overheen te komen was, door jou noch door mij.
Ik schreef Prudence dat ik de voorwaarden van meneer de graaf de N… aanvaardde. Ze kon hem gaan vertellen dat ik met hem en met haar wilde souperen.
De brief aan jou deed ik in een envelop en ik vroeg je vader hem aan het adres van Prudence te laten bezorgen als hij in Parijs was.
Hij vroeg me wat er in stond.
“Dat is het geluk van uw zoon,” antwoordde ik.
Je vader omhelsde me nog een laatste keer. Ik voelde op mijn voorhoofd twee tranen van dankbaarheid. Het was als een doopsel waardoor mijn fouten me werden vergeven, en op het moment waarop ik me net aan een andere man had overgegeven straalde ik van trots bij de gedachte aan wat ik met deze nieuwe misstap tot stand bracht.
Het was toch logisch, Armand. Je had me zelf gezegd dat je geen beter mens dan jouw vader kon tegenkomen.
Meneer Duval stapte weer in zijn rijtuig en verdween.
Maar ik ben een vrouw, en toen ik je terugzag kon ik mijn tranen niet inhouden. Toch hield ik me aan mijn voornemen.
Je hebt gezien hoe moeilijk ik het had toen het uur van onze onvermijdelijke scheiding naderde. Je vader was er niet meer om me steun te bieden. En er was een moment dat het weinig scheelde of ik had je alles opgebiecht, zo afschuwelijk was de gedachte dat je me zou haten en zou minachten.
Je gelooft het misschien niet, Armand maar er kwam een moment dat ik god bad dat hij me kracht zou geven. En het bewijs dat hij mijn offer heeft aanvaard, is dat hij me de kracht schonk waar ik om vroeg.
Bij het souper snakte ik ook nog naar hulp, want ik wilde niet weten wat ik op het punt stond te doen, zo bang was ik dat de moed me zou ontbreken.
Hoe had ik ooit kunnen denken dat ik, Marguerite Gautier, zoveel verdriet zou hebben bij de gedachte alleen aan een nieuwe minnaar!
Ik dronk voor de vergetelheid en toen ik de volgende ochtend wakker werd lag ik in bed met de graaf.
Dat is het, mijn vriend, de hele waarheid. Oordeel maar over me. Maar vergeef me, zoals ik ook jou alles vergeven heb wat je me sinds die dag hebt aangedaan.’

zaterdag 20 juli 2019

51. De papieren van Marguerite

Armand was doodmoe na dit lange, soms door tranen onderbroken verhaal. Hij gaf me de papieren van Marguerite, en legde daarna beide handen op zijn voorhoofd en sloot zijn ogen, of dat nu was om na te denken of omdat hij wilde slapen.
Een paar ogenblikken later verried zijn wat snellere ademhaling dat hij sliep, maar heel licht, het soort slaap dat verdwijnt bij het minste of geringste.
Wat ik las, en wat ik hier afschrijf zonder er ook maar iets aan te veranderen, was dit:

‘Het is vandaag 15 december. Ik ben al een paar dagen ziek. Vanmorgen ben ik op bed blijven liggen. Het is somber weer, ik ben verdrietig. Er is niemand bij me, en ik denk aan jou, Armand. En jij, waar ben jij op het ogenblik dat ik deze regels schrijf? Ver weg van Parijs, heel ver weg, hoor ik. Misschien ben je Marguerite al vergeten. Nou ja, wees gelukkig, je bent de man aan wie ik de enige momenten van vreugde in mijn leven te danken heb.
Ik kon de verleiding niet weerstaan je mijn gedrag uit te leggen en ik schreef je een brief, maar een brief van een meisje als ik, zo’n brief kan beschouwd worden als leugenachtig, als hij tenminste niet is gesanctioneerd door mijn dood en zo in plaats van een brief een biecht is geworden.
Ik ben vandaag ziek. Ik kan doodgaan aan deze ziekte, want ik heb altijd gevoeld dat ik jong zou sterven. Mijn moeder is gestorven aan de longziekte, en de ziekte is het enige wat ze me heeft nagelaten. Het leven dat ik tot nu toe heb geleid heeft mijn ziekte geen goed gedaan. Maar ik wil niet doodgaan zonder dat je precies kunt weten wat je aan me had. Als tenminste, als je terugkomt, dit meisje, van wie je zo hield, je nog iets kan schelen.
Dit stond er in mijn brief: het zal me goed doen hem over te schrijven, het stelt me in staat mijn rechtvaardiging nog een keer te herhalen. Je weet nog wel, Armand, hoe verrast we waren, in Bougival, van de komst van je vader. Je weet hoe ondersteboven ik was toen je me ’s avonds vertelde van jullie ontmoeting.
De volgende dag, toen je in Parijs was en wachtte op je vader die niet terugkwam, diende zich iemand bij me aan die me een brief overhandigde van meneer Duval.
In die brief – ik voeg hem hierbij – vroeg je vader me dringend te zorgen dat je de volgende dag niet aanwezig was, en hem dan te ontvangen. Hij had me iets te zeggen, en verzocht me vooral jou niets over zijn brief te vertellen.
Je weet nog wel hoe ik er bij je op aandrong dat je de volgende dag opnieuw naar Parijs zou gaan. Je was een uur weg, toen je vader verscheen. Ik zal je niet vertellen wat voor indruk zijn strenge uiterlijk op me maakte. Je vader was helemaal overtuigd van het ouderwetse idee dat courtisanes altijd harteloze, geestloze wezens zijn, een soort machines die je voedt met goudstukken en die als echte machines, als je niet oppast, de hand vermorzelen die ze voedt. Machines die, zonder gevoel, zonder onderscheid, vernietigen wat ze in beweging houdt.
De brief die je vader me had geschreven was heel gematigd, anders had ik hem niet ontvangen. Maar toen hij bij me verscheen was zijn toon niet helemaal zoals die van zijn brief. De toon die hij aansloeg was nogal uit de hoogte, nogal impertinent. Hij uitte zelfs dreigementen. Ik moest hem aan zijn verstand brengen dat ik hier in mijn eigen huis was, en dat ik hem geen verantwoording schuldig was van het leven dat ik leidde. Dat ik hem alleen ontving omdat ik oprecht hield van zijn zoon.
Meneer Duval kalmeerde wat, maar begon desondanks zich te beklagen dat ik zijn zoon te gronde richtte. Hij kon dat niet tolereren. Ik was mooi, dat was waar, maar al was ik nog zo mooi, ik kon die schoonheid niet gebruiken om met mijn uitspattingen zijn toekomst te bederven.
Daar was maar één antwoord op, he. Ik liet hem de bewijzen zien dat ik je trouw was en dat ik nooit meer geld van je had gevraagd dan je me kon geven. Ik liet de kwitanties zien van de bank van lening, die van de mensen aan wie ik had verkocht wat ik niet kon belenen, ik legde je vader uit dat ik mijn meubels ging verkopen om mijn schulden te vereffenen, zodat ik met je samen kon leven zonder dat ik een blok aan je been was. Ik vertelde hem hoe gelukkig we waren, het uitzicht dat je me had gegeven op een leven van rust en geluk. Uiteindelijk zwichtte hij, zo had ik de indruk. Hij reikte me de hand en vroeg me hem de toon die hij aanvankelijk had aangeslagen te vergeven.
Daarna zei hij:
“Dan moet ik , mevrouw, niet meer met dreigementen, maar met smeekbeden proberen je ertoe te brengen een offer te brengen dat nog grote is dan alles wat je al voor mijn zoon hebt gedaan.”
Ik beefde.'

vrijdag 19 juli 2019

50. Vergeten te betalen

Marguerite ging uiteindelijk nooit meer uit, niet naar bals, niet naar theatervoorstellingen, want ze was bang er ons te ontmoeten, Olympe en mij. Ik beledigde haar niet alleen in haar gezicht, ik stuurde haar zelfs anonieme brieven. Ik liet mijn maîtresse allerlei narigheid vertellen over Marguerite en zelf deed ik niet anders. Ik moet gek geweest zijn. Ik leek op iemand die zich klem heeft gedronken aan slechte wijn en nu in een hysterische bui in staat is tot blinde misdaden. Ondertussen leefde ik in een hel. Marguerite reageerde op mijn aanvallen zonder een spoor van minachting, met een kalmte en een waardigheid waardoor ze, zelfs in mijn eigen ogen, ver boven me stond, en dat ergerde me nog meer.
Op een avond was Olympe ergens heen gegaan, ik weet niet waarheen, en liep daar Marguerite tegen het lijf. Ze beledigde haar en Marguerite was dit keer het conflict aangegaan en het domme meisje had het veld moeten ruimen. Ze kwam woedend thuis. Marguerite hadden ze bewusteloos weg moeten brengen.
Toen ze thuiskwam vertelde Olympe me wat er was gebeurd. Ze zei dat Marguerite zich, toen ze zag dat ze alleen was, op haar had willen wreken omdat ze nu mijn maîtresse was. Ze wilde dat ik Marguerite schreef dat ze de vrouw die ik liefhad moest respecteren, of ik nu aanwezig was of niet.
Je snapt wel dat ik toestemde. Ik schreef haar dezelfde dag een brief die zo bitter, zo schandelijk, zo wreed was als ik maar kon bedenken. Dit keer kwam de klap zo hard aan dat ze hem niet kon verdragen zonder iets te zeggen.
Ik dacht wel dat er een antwoord zou komen, dus ging ik de hele dag niet uit.
Tegen twee uur werd er aangebeld en ik zag Prudence binnenkomen.
Ik probeerde haar met een air van onverschilligheid te vragen waaraan ik haar bezoek te danken had. Maar mevrouw Duvernoy was niet in de stemming voor grapjes. Ze zei geëmotioneerd dat ik sinds mijn terugkeer in Parijs, sinds een week of drie dus, geen gelegenheid voorbij had laten gaan om Marguerite verdriet te doen. Dat ze er ziek van was geworden en dat ze na de scene van gisteren, en na mijn brief, het bed moest houden.
Het kwam er op neer dat Marguerite me, zonder me verwijten te maken, genade vroeg, door me te laten zeggen dat ze geestelijk en lichamelijk niet langer opgewassen was tegen wat ik haar aandeed.
‘Dat mevrouw Gautier me aan de deur heeft gezet,’ zei ik tegen Prudence, ‘dat is haar goed recht. Maar ik kan niet toestaan dat ze een vrouw beledigt van wie ik houd, alleen omdat die mijn maîtresse is.’
‘Je bent onder de invloed van een harteloze, domme vrouw,’ zei Prudence. ‘Je bent verliefd op haar, goed, maar dat is nog geen reden om een vrouw te kwellen die zich niet kan verdedigen.’
‘Mevrouw Gautier kan me haar graaf de N…sturen, en ik zal hem van repliek dienen.’[1]
‘Je weet best dat hij dat niet doet. Beste Armand, laat haar met rust. Als je haar zou zien, zou je je schamen over de manier waarop je je tegen haar gedraagt. Ze is bleek, ze hoest, ze maakt het niet lang meer.’
Ze stak haar hand naar me uit:
‘Kom haar bezoeken. Je bezoek zal haar heel gelukkig maken.’
‘Ik heb geen behoefte meneer de N… tegen te komen.’
‘Meneer de N… is er nooit. Ze kan hem niet om zich heen verdragen.’
‘Als Marguerite me graag wil zien, ze weet waar ik woon. Laat haar maar komen. Ik zet geen voet meer in de rue d’Antin.’
‘Ontvang je haar dan fatsoenlijk?’
‘Geen onvertogen woord.’
‘Goed dan. Ik weet zeker dat ze komt.’
‘Ze is welkom.’
‘Ga je vandaag nog uit?’
‘Ik ben de hele avond thuis.’
‘Ik zal het haar zeggen.’
Prudence vertrok.
Ik nam niet eens de moeite om Olympe te schrijven dat ik die dag niet zou komen. Ik gaf niet om dat meisje. Als ik één nacht per week bij haar was, dan was dat veel. Ze troostte zich, dacht ik, met een of andere acteur van de boulevard des Italiens.’[2]
Ik ging eten en kwam onmiddellijk daarna terug. Ik liet overal de kachels aansteken en ik gaf Joseph vrijaf. Een uur lang zat ik te wachten en ik kan je niet zeggen wat door voor tegenstrijdige gevoelens ik heen en weer werd gesmeten. Maar toen er om negen uur werd aangebeld was ik zo geëmotioneerd dat ik tegen de muur moest leunen om niet te vallen.
Gelukkig was het in de voorkamer halfdonker, waardoor mijn paniek minder goed zichtbaar was.
Marguerite kwam binnen.
Ze was helemaal in het zwart gekleed en droeg een sluier. Haar gezicht was onder het kant nauwelijks herkenbaar.
Ze ging de zitkamer binnen en deed haar sluier af.
Ze was zo wit als marmer.
‘Hier ben ik, Armand,’ zei ze. ‘Je wilde me zien, en ik ben er.’
Ze verborg haar hoofd in haar handen en barstte in snikken uit.
Ik ging naar haar toe.
‘Wat is er?’ vroeg ik met verstikte stem.
Ze drukte me de hand maar zei niets. De tranen beletten haar te praten. Maar even later was ze wat rustiger geworden en zei ze:
‘Je hebt me heel erg gekwetst, Armand. Ik heb je toch niets gedaan?’
‘Niets?’ zei ik met een bittere glimlach.
‘Alleen waar de omstandigheden me toe dwongen.’
Wat ik toen voelde bij de aanblik van Marguerite, ik weet niet of je ooit zoiets gevoeld hebt, of zult voelen. De laatste keer dat ze bij me was geweest had ze op precies dezelfde plek gezeten waar ze nu zat, maar nu was ze de maîtresse van een ander, kussen van een ander hadden haar lippen beroerd, lippen waarnaar, of ik dat nu wilde of niet, de mijne smachtten. Ik voelde dat ik deze vrouw liefhad zoals ik haar misschien nog nooit eerder had liefgehad.
Toch kon ik moeilijk praten over het onderwerp dat haar hier had gebracht. Marguerite begreep dat, want ze zei:
‘Ik kom je lastig vallen omdat ik je twee dingen moet vragen, Armand. Vergeef me alsjeblieft wat ik gisteren tegen mevrouw Olympe heb gezegd. En doe me alsjeblieft niet nog meer verdriet. Of het nu opzettelijk was of niet, sinds je terug bent in Parijs heb je me zoveel pijn gedaan, ik ben niet meer in staat zelfs nog maar een stukje te verdragen van wat ik tot vanmorgen te verwerken had. Alsjeblieft Armand! Je snapt toch dat een fatsoenlijk iemand wel iets beters te doen heeft dan zich wreken op een zieke en bedroefde vrouw als ik? Hier, geef me je hand. Ik heb koorts, ik ben uit bed gekomen om, nee, niet om je vriendschap te vragen, maar alsjeblieft, geef me tenminste je onverschilligheid.'
Ik nam de hand van Marguerite aan. Die was heet, de arme vrouw huiverde onder haar fluwelen mantel.
Ik schoof de fauteuil waar ze zat dichter bij het vuur.
‘Dacht je dan dat ik geen verdriet had,’ zei ik, ‘toen ik in Bougival op je zat te wachten. En toen ik naar Parijs ging om je op te zoeken en alleen die brief vond, die me bijna gek maakte? Hoe heb je me zo kunnen bedriegen, Marguerite, terwijl ik zoveel van je hield!’
‘Nee, Armand, ik ben hier niet gekomen om daarover te praten. Ik wilde, ik wilde je nog een keer zien, maar niet als vijand. Ik wilde nog een keer je hand vasthouden. Je hebt een maîtresse, ze is leuk, ze is jong, ze zeggen dat je van haar houdt. Wees gelukkig met haar en vergeet mij.’
‘En jij? Jij bent natuurlijk ook gelukkig?’
‘Zie ik er uit als een vrouw die gelukkig is? Spot niet met mijn verdriet, Armand, jij weet beter dan wie dan ook wat er de oorzaak van is en hoe erg het is.’
‘Je had nooit ongelukkig hoeven te zijn. Als je het tenminste echt bent.’
‘Nee, mijn vriend. De omstandigheden waren sterker dan mijn wil. Ik heb niet gehandeld als een meisje van plezier, zoals jij schijnt te denken. Het was noodzakelijk. Er waren redenen die je op een dag zult begrijpen en die zullen maken dat je me vergeeft.’
‘Waarom zeg je het me niet gewoon?’
‘Omdat er toch niets zou veranderen tussen ons en omdat het misschien zou leiden tot een breuk met mensen met wie je niet zou moeten breken.’
‘Met wie?’
‘Dat kan ik niet zeggen.’
‘Je liegt!’
Marguerite stond op en liep naar de deur.
Ik was diep bewogen toen ik haar, bleek en in tranen, vergeleek met het uitbundige meisje dat me ooit voor de gek had gehouden in de Opéra Comique.
‘Nee, zo ga je niet weg,’ zei ik, terwijl ik haar de doorgang versperde.
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik, ondanks wat je me hebt aangedaan, nog steeds van je houd. Ik wil dat je hier blijft.’
‘Om me morgen weg te jagen zeker. Nee, dat is onmogelijk. We zijn niet voor elkaar bestemd. Het is niet goed om te proberen bij elkaar te brengen wat niet bij elkaar hoort. Nu haat je me misschien, maar het zal er op uitdraaien dat je me minacht.’
‘Nee Marguerite,’ riep ik, en ik voelde al mijn liefde, al mijn begeerte weer oplaaien. ‘Nee, ik vergeet alles, en we worden weer gelukkig, zoals we dat elkaar beloofd hebben.’
Marguerite schudde het hoofd in twijfel en zei:
‘Ik ben toch je slaaf, je hond? Doe met me wat je wilt. Neem me, ik ben van jou.’
Ze gooide haar mantel van zich af, haar hoed, ze rukte het corsage van haar japon, want door een van die reacties die bij haar ziekte horen steeg het bloed haar plotseling naar het hoofd en stikte ze bijna.
Ze hoestte rauw en droog.
‘Zeg mijn koetsier,’ zei ze, ‘dat hij het rijtuig wegbrengt.’
Ik ging zelf naar beneden om hem weg te sturen.
Toen ik weer bovenkwam, lag Marguerite voor het vuur en ze klappertandde.
Ik nam haar in mijn armen, ik deed haar kleren uit. Ze bewoog niet. Ze was ijskoud. Ik legde haar in mijn bed.
Daarna ging ik bij het bed zitten en ik probeerde haar warm te maken met mijn omhelzingen. Ze zei niets. Ze glimlachte.
Wat een vreemde nacht! In de kussen waarmee Marguerite mij overdekte, leek haar hele leven voorbijgegaan. Ik hield zoveel van haar dat ik me bij haar koortsaanvallen afvroeg of ik niet bezig was haar dood te maken om er voor te zorgen dat ze nooit meer aan iemand anders zou toebehoren.
Een maand van een dergelijke liefde en je zou een kadaver zijn, qua lichaam zowel als qua geest.
Het ochtendlicht wekte ons.
Marguerite was doodsbleek. Ze zei geen woord. Van tijd tot tijd biggelden er grote tranen over haar wangen die schitterden als diamanten. Van tijd tot tijd openden haar armen zich om me te omhelzen, en vielen dan weer machteloos op het bed.
Een ogenblik dacht ik dat ik zou kunnen vergeten wat er gebeurd was sinds ik was weggegaan uit Bougival en ik zei tegen Marguerite:
‘Laten we samen weggaan, laten we weggaan uit Parijs.’
‘Nee,’ zei ze, bijna bang, ‘we zouden te ongelukkig zijn. Ik kan je niet gelukkig maken, maar ik zal de slaaf zijn van jouw grillen zolang ik leef. Kom maar, wanneer je me wilt, op welk uur van de dag of de nacht ook, en ik ben van jou. Maar jouw toekomst en die van mij, nee, je zou te ongelukkig zijn en je zou mij te ongelukkig maken.
Ik ben nog een poosje mooi, doe daar je voordeel mee, maar vraag me niets anders.’
Toen ze weg was, was ik ontsteld van de eenzaamheid waarin ik belandde. Twee uur na haar vertrek zat ik nog steeds op het bed dat ze verlaten had, en keek ik naar het kussen waarin de afdruk van haar hoofd nog zichtbaar was. En ik vroeg me af hoe ik moest leven, in de tang tussen mijn liefde en mijn jaloezie.
Om vijf uur ging ik, zonder dat ik wist wat ik er ging doen, naar de rue d’Antin.
Nanine deed me open.
‘Mevrouw kan geen bezoek ontvangen, zei ze verlegen.’
‘Waarom niet?’
‘Meneer de graaf van N… is er, en hij wil niet dat er iemand wordt toegelaten.’
‘O ja,’ stamelde ik, ‘dat was ik vergeten.’
Ik liep terug naar huis als een dronkenman. En weet je wat ik deed, in die minuut van ultieme jaloezie waarin je zoiets schandelijks kunt doen, weet je wat ik deed? Ik zei bij mezelf dat deze vrouw een loopje met me nam, ik stelde me haar voor in haar tête-à-tête waarin ze niet gestoord mocht worden. Terwijl ze tegen de graaf, dezelfde woorden lispelde als tegen mij, die nacht. En, ik pakte een biljet van vijfhonderd franc en schreef haar een briefje met de woorden:


Je bent vanmorgen inderhaast vertrokken. Ik ben vergeten je te betalen.
Hierbij je geld.


Toen het briefje was bezorgd vertrok ik, om mezelf te onttrekken aan het berouw over die schanddaad.
Ik ging naar Olympe, die bezig was jurken te passen en die, toen we eenmaal alleen waren, schunnige liedjes voor me zong.
Ze was een van die courtisanes zonder schaamte, zonder hart en zonder geest, tenminste zo kwam ze bij mij over. Best mogelijk dat er een man was die met haar dezelfde droom beleefde als ik met Marguerite.
Ze vroeg me geld, en dat gaf ik haar, en toen dat klaar was ging ik naar huis.
Marguerite had me niet geantwoord.
Je snapt hoezeer ik me buiten mezelf was, die hele dag, tot de volgende ochtend.
Om half zeven bracht iemand me een envelop, waarin mijn briefje en het biljet van vijfhonderd franc. Verder niets.
‘Van wie hebt u dat?’ vroeg ik hem.
‘Van een dame die met haar dienstmeisje per postkoets naar Boulogne reisde. Ze wilde dat ik hem niet bezorgde voor de koets onderweg was.’
Ik vloog naar de rue d’Antin.
‘Mevrouw is vanmorgen, om zes uur vertrokken naar Engeland,’ zei de portier.
Er was niets meer wat me in Parijs hield, geen haat, geen liefde. Alle schokkende gebeurtenissen hadden me uitgeput. Een vriend ging een reis maken naar de Oriënt, ik zei tegen mijn vader dat ik graag met hem mee wilde. Mijn vader gaf me de benodigde wisselbrieven en aanbevelingen en een week later ging ik scheep in Marseille.
In Alexandrië hoorde ik van een functionaris van de ambassade die ik wel eens bij Marguerite had ontmoet over haar ziekte.
Ik schreef haar toen de brief waarop ze antwoordde met de brief die je kent, en die me ter hand kwam in Toulon.
Ik reisde onmiddellijk naar Parijs. De rest weet je.
Nu hoef je alleen nog maar de bladen te lezen die ik kreeg van Julie Duprat, en die de noodzakelijke aanvulling zijn op wat ik je heb verteld.


[Verder lezen]



[1] Invitatie tot een duel.

[2] Waar de theaters waren.

donderdag 18 juli 2019

49. Olympe

Het was een begin, maar het was me niet genoeg. Ik zag hoeveel macht ik over deze vrouw had, en ik maakte daar laf misbruik van. Als ik bedenk dat ze nu dood is, vraag ik me af of god me ooit zal vergeven wat ik heb gedaan.
Na een souper, dat rumoeriger was dan ooit, ging men aan de speeltafel.
Ik ging naast Olympe zitten en ik liet mijn geld zo onbeschaamd rollen dat het haar wel móest opvallen. Voor ik het wist had ik honderdvijftig, tweehonderd louis d’or gewonnen, die ik voor me op tafel legde, en waar ze haar ogen niet vanaf kon houden.
Ik was de enige speler die niet helemaal geabsorbeerd was door het spel, want ik hield haar in het oog. De hele rest van de nacht bleef ik winnen, en ik gaf haar geld om mee te spelen, want ze verloor alles wat voor haar op tafel lag, en waarschijnlijk ook alles wat ze bij zich had.
Om vijf uur ’s ochtends stopte men.
Ik had driehonderd louis d’or gewonnen.[1]
Alle spelers waren al naar beneden gegaan, alleen ik was achtergebleven – onopgemerkt want ik was niet bevriend met een van de heren.
Olympe lichtte me zelf bij toen ik, net als de anderen, naar beneden wilde gaan, maar toen draaide ik me naar haar om en zei:
‘Ik wil met je praten.’
‘Morgen,’ zei ze.
‘Nee, nu.’
‘Wat is er?’
‘Een ogenblik.’
Ik ging het appartement weer in.
‘Je hebt verloren, he?’ zei ik.
‘Ja.’
‘Alles wat je bij je had?’
Ze aarzelde.
‘Zeg het maar gewoon.’
‘Nou ja, dat klopt.’
‘Ik heb driehonderd louis gewonnen. Ze zijn van jou als ik mag blijven.’
Ik gooide het geld op tafel.
‘Waarom dit voorstel?’
‘Ja verdomme, omdat ik verliefd op je ben.’
‘Nee, je bent verliefd op Marguerite. En je wilt je op haar wreken door mijn minnaar te worden. Zo gemakkelijk bedrieg je een vrouw als mij niet, beste vriend. Maar jammer, ik ben nog te jong en te mooi om de rol op me te nemen die je me voorstelt.’
‘Dus je weigert?’
‘Ja.’
‘Wil je me dan liefhebben zonder dat het me iets kost? Dat zou ik weer niet accepteren. Denk na, lieve Olympe, als ik iemand naar je toe had gestuurd met driehonderd louis op de voorwaarden die ik hier stel, dan zou je die hebben geaccepteerd. Ik doe liever rechtstreeks zaken met je. Je moet niet nadenken over mijn drijfveren. Zeg tegen jezelf: “Ik ben mooi, en er is niets vreemds aan dat hij verliefd op me is.”’
Marguerite was een meisje van plezier, net als Olympe, maar ik had haar, toen ik haar voor het eerst zag, nooit durven zeggen wat ik tegen deze vrouw zei. Op Marguerite was ik echt verliefd. Ik had gevoeld dat ze anders was dan deze vrouw, en op het moment zelf dat ik haar dit handjeklap voorstelde walgde ik van haar, ondanks haar grote schoonheid.
Ze nam mijn voorstel overigens aan en de volgende middag verliet ik haar appartement als haar minnaar. Maar ik verliet haar zonder de herinnering met me mee te nemen aan de liefkozingen en de lieve woordjes waarmee ze me had overstelpt in ruil voor mijn zesduizend franc.
En toch waren er mannen die zich voor haar hadden geruïneerd.
Vanaf die dag gunde ik Marguerite geen rust. Olympe en zij zagen elkaar niet langer, en je snapt wel waarom. Ik gaf mijn nieuwe maîtresse een koets, sieraden, ik speelde, kortom ik deed alles wat je verwacht van een man die verliefd is op een vrouw als Olympe. Het nieuws van mijn relatie verspreidde zich.
Ook Prudence geloofde uiteindelijk dat ik Marguerite helemaal was vergeten. Marguerite zelf, misschien snapte ze wat me dreef, misschien liet ze zich zoals iedereen voor de gek houden, maar ze reageerde met grote waardigheid op de manier waarop ik haar iedere dag kwetste. Het enige was dat je zag dat ze leed, want iedere keer dat ik haar tegenkwam was ze bleker en neerslachtiger. Mijn liefde voor haar, die inmiddels de vorm had aangenomen van haat, verlustigde zich in haar verdriet. Diverse keren als ik afschuwelijk wreed was, wierp Marguerite me zulke smekende blikken toe dat ik bloosde over de rol die ik me had aangemeten, en ik had haar bijna vergeving gevraagd.
Maar die aanvallen van berouw duurden niet lang.
Olympe had inmiddels iedere vorm van zelfrespect afgelegd en begreep dat ze door Marguerite pijn te doen alles van me kon krijgen wat ze maar wilde. Ze hitste me, met de lafheid van een vrouw die daarbij de instemming heeft van een man, voortdurend tegen Marguerite op, en beledigde haar bij iedere gelegenheid.


[Verder lezen]



[1] Nog even ter herinnering: een louis d’or was twintig franc.

woensdag 17 juli 2019

48. Liefhebben of haten

Er ging zo een maand voorbij, maar langer hield ik het niet vol. De herinnering aan Marguerite achtervolgde me. Ik had haar te zeer liefgehad om haar nu ineens te kunnen vergeten. Ik moest haar liefhebben of haar haten, maar wat ik ook voor haar voelde, ik had er behoefte aan haar terug te zien, en wel dadelijk.

Het was een verlangen dat zich in me vastzette met alle heftigheid van de wil die zijn opwachting maakt in een lichaam dat lange tijd inert is geweest. Ik had Marguerite nodig, niet in de toekomst, of over een maand, over een week, maar nu, de dag nadat het idee bij me was opgekomen. Ik ging naar mijn vader en vertelde hem dat ik voor zaken naar Parijs moest, maar dat ik zo spoedig mogelijk terug zou komen.
Hij kon natuurlijk raden wat er aan de hand was, en hij drong er op aan dat ik niet weg zou gaan, maar hij begreep dat in mijn toestand het niet-uitvoeren van mijn voornemen ernstige gevolgen kon hebben. Hij omhelsde me, en vroeg me, bijna in tranen, zo snel mogelijk terug te komen.
Ik deed geen oog dicht tot ik in Parijs was.
Maar nu ik er was, wat moest ik? Ik wist het niet, maar hoe dan ook, ik moest iets doen aan Marguerite.
Ik ging naar de rue de Provence om me te kleden, en omdat het mooi weer was en er nog tijd voor was, ging ik daarna naar de Champs Elysées.
Na een half uur zag ik in de verte het rijtuig van Marguerite uit de richting van de rotonde naar het place de la Concorde rijden.
Ze had haar paarden teruggekocht want het rijtuig was net als vroeger. Alleen zij zat er niet in.
Nauwelijks had ik dat gemerkt, of ik zag, om me heen kijkend, Marguerite, te voet, in het gezelschap van een vrouw die ik nooit eerder had gezien. Toen ze me passeerde verbleekte ze en glimlachte ze nerveus. Mijn hart klopte heftig, maar ik slaagde er in mijn koelbloedigheid te bewaren en ik groette mijn voormalige maîtresse koeltjes. Bijna onmiddellijk daarna stapte ze met haar vriendin in haar rijtuig.
Ik kende Marguerite. Onze onverwachte ontmoeting had haar geschokt. Ze had ongetwijfeld gehoord dat ik uit Parijs was vertrokken en dat had haar gerustgesteld over onze breuk. Maar nu ze me terugzag, zo bleek als ik was, moest ze hebben begrepen dat onze ontmoeting geen toeval was en ze vroeg zich ongetwijfeld af wat er zou gebeuren.
Als Marguerite ongelukkig was geweest, als ik, om me op haar te wreken, haar te hulp had kunnen komen, dan had ik haar misschien vergeven, en het zou zeker niet bij me zijn opgekomen om haar kwaad te doen. Maar ik zag Marguerite terug terwijl ze gelukkig was, of dat in ieder geval leek te zijn. Een ander had haar de luxe teruggegeven die ze door mij had verloren. Onze breuk, die van haar was uitgegaan, werd daardoor iets van plat eigenbelang. Ik voelde me vernederd. Ik moest haar betaald zetten wat ze me had aangedaan.
Ik kon niet onverschillig zijn voor wat deze vrouw deed, en ik dacht daarom dat ik haar niet erger kon kwetsen dan door onverschilligheid. Onverschilligheid niet alleen in haar ogen, maar ook in die van anderen. Ik probeerde een glimlach op te zetten en ik ging naar Prudence.
Het kamermeisje ging me aankondigen en ik moest even wachten in de salon.
Even later verscheen Mevrouw Duvernoy. Ik mocht binnenkomen in haar boudoir. Toen ik ging zitten, hoorde ik de deur van de salon opengaan. Het parket kraakte onder een lichte pas en de deur naar het trappenhuis viel met een klap dicht.
‘Stoor ik?’ vroeg ik aan Prudence.
‘Nee hoor. Marguerite was er, maar toen je werd aangekondigd is ze er van door gegaan. Zij was het die net wegging.’
‘Dus ze is nu bang van me?’
‘Dat niet, maar ze is wel bang dat je het niet prettig vindt haar te zien.
‘Waarom dat?’ zei ik terwijl ik krampachtig probeerde vrij te ademen. Ik stikte bijna. ‘Het arme kind heeft met me gebroken om haar rijtuig terug te krijgen, haar meubels, haar diamanten, en dat was verstandig, ik heb geen enkel recht om kwaad te zijn. Ik ben haar vandaag nog tegenkomen,’ zei ik nonchalant.
‘Waar?’ vroeg Prudence. Ze keek me aan en leek zich af te vragen of ze met dezelfde man te maken had die onlangs nog zo verliefd was.
‘Op de Champs Elysées. Ze was met een andere vrouw, heel knap, wie was dat?’
‘Hoe zag ze er uit?’
‘Blond, slank, met pijpenkrullen. Blauwe ogen. Heel elegant.
‘Aha, dat is Olympe. Inderdaad een heel knap meisje.’
‘Met wie is zij?’
‘Met niemand, met iedereen.’
‘En waar woont ze?’
‘Rue Tronchet nummer … Kijk eens aan. Wil je haar het hof maken?’
‘Ik weet het niet.’
‘En Marguerite?’
‘Ik zou liegen als ik zei dat ik helemaal niet meer aan haar denk. Maar weet je, voor mij maakt het een groot verschil hoe je met elkaar breekt. Marguerite heeft me op zo’n onverschillige manier aan de dijk gezet dat ik me een grote stommeling vond dat ik zo verliefd op haar was. Want ik was echt helemaal weg van haar.’
Je kunt je voorstellen op wat voor toon ik dat probeerde te zeggen, maar het zweet stond me op het voorhoofd.
‘Nou zeg, ze hield echt heel veel van je, en dat is nog steeds zo. Geloof je me niet? Toen ze hier binnenviel was het net nadat ze je had ontmoet. Ze wilde het me vertellen. Maar ze beefde van top tot teen, ze was er bijna ziek van.’
‘Zo. En wat zei ze?’
‘Ze zei: “Hij komt vast ook naar jou,” en ze vroeg me je te vragen haar te vergeven.’
‘Ik heb haar vergeven. Zeg haar dat maar. Ze is een lieve meid, maar ja, een meisje van plezier. Wat ze me heeft aangedaan, dat had ik kunnen verwachten. Eigenlijk ben ik haar zelfs dankbaar, want zoals het nu is, vraag ik me af waar dat op zou zijn uitgedraaid, dat idee van mij om met haar samen te gaan leven. Het was dwaasheid.’
‘Het zal haar goed doen dat je er zo over denkt. Het was hoog tijd voor haar om je verlaten, mijn beste. Die schurkachtige zaakgelastigde die haar inboedel zou verkopen is haar schuldeisers afgelopen om na te gaan hoeveel ze hun schuldig was. Die waren er niet gerust op, en ze wilden met twee dagen een verkoop houden.’
‘En nu? Het is betaald?’
‘Zo ongeveer.’
‘En waar komt het geld vandaan?’
‘De graaf de N… Er zijn echt mannen, die zijn hiervoor gemaakt. Hij heeft twintig mille opgehoest. Maar meer zit er niet in. Hij weet dat Marguerite niet verliefd op hem is, maar hij is desondanks erg lief voor haar geweest. Je zag het wel, hij heeft haar paarden teruggekocht, hij heeft de juwelen weggehaald bij de bank van lening en hij geeft haar net zoveel geld als de hertog deed. Als zij stil wil gaan leven, kan ze met deze man heel lang toe.’
‘En zijzelf? Woont ze nu permanent in Parijs?’
‘Na jouw vertrek wilde ze niet één keer meer naar Bougival. Ik ben er heengegaan om haar spullen op te halen. De jouwe ook trouwens. Ik heb er een pakje van gemaakt, dat kun je hier laten ophalen. Alles is er, behalve een kleine portefeuille, met jouw initialen. Die wilde Marguerite graag houden. Als je hem graag terug wilt, vraag ik haar dat.’
‘Ze mag hem houden,’ stamelde ik, want ik voelde de tranen al opkomen bij de herinnering aan dat dorp waar ik zo gelukkig was geweest, en bij de gedachte dat Marguerite een aandenken aan mij wilde bewaren. Als ze op dat moment was binnengekomen, zouden mijn wraakgevoelens in het niets zijn opgegaan en zou ik aan haar voeten zijn gevallen.
‘Ik heb haar trouwens nog nooit gezien zoals ze nu is,’ ging Prudence verder. ‘Ze slaapt bijna niet. Ze loopt alle bals af. Ze soupeert nog laat. Ze drinkt zelfs teveel. Laatst moest ze na een souper een week lang het bed houden, en toen de dokter haar toestond op te staan, is ze dadelijk weer begonnen, met gevaar voor haar leven. Ga je haar opzoeken?’
‘Opzoeken? Waarom? Ik heb jou opgezocht omdat je altijd heel aardig tegen me was, en omdat ik je al kende vóór Marguerite. Als ik haar minnaar ben geweest, dan heb ik dat aan jou te danken, net zoals ik het aan jou te danken heb dat ik dat nu niet meer ben. Ja toch?’
‘O lieve hemel. Ik heb gedaan wat ik kon om haar er toe te brengen je te verlaten. En ik weet zeker dat je me er later dankbaar voor zult zijn.’
‘Ik ben je dubbel erkentelijk,' zei ik, terwijl ik opstond. ‘Want weet je, ik vond het afschuwelijk te moeten zien hoe die vrouw alles wat ik haar zei serieus nam.’
‘Ga je weg?’
‘Ja.’
Ik had genoeg gehoord.
‘Wanneer zien we je weer?’
‘Gauw. Tot ziens.’
Prudence liep met me naar de deur en ik ging terug naar huis, met tranen van woede in mijn ogen en mijn hart vol wraakzucht.
Marguerite was dus een meisje zoals alle anderen. Dus de grote liefde die ze voor me voelde kon niet opwegen tegen haar behoefte aan haar oude leventje, de behoefte om een rijtuig te hebben, om mee te doen aan wilde feesten.
Dat is wat ik tegen mezelf zei, maar ik deed geen oog dicht. In feite zou ik, als ik echt zo koelbloedig was als ik pretendeerde, hebben begrepen dat Marguerite met dit nieuwe, wilde bestaan een gedachte wilde onderdrukken die haar niet losliet, een schrijnende herinnering.
Maar ondertussen was ik bezeten van boze gedachten, en ik probeerde alleen maar manieren te bedenken om mijn arme stakker te kwetsen. Wat is een man toch kleingeestig en gemeen als zijn eigendunk is gekwetst!
Die Olympe, met wie ik haar had gezien, was misschien niet echt een vriendin van Marguerite, maar het was wel degene die ze het vaakst bezocht sinds ze weer in Parijs was. Deze Olympe gaf een bal, en omdat ik aannam dat Marguerite daar zou zijn, probeerde ik een uitnodiging te bemachtigen. Dat lukte.
Toen ik, vervuld van boze gevoelens, bij het bal aankwam, zat de stemming er al goed in. Er werd gedanst, er werd zelfs geschreeuwd, en tussen de dansers ontwaarde ik Marguerite die danste met de graaf de N… Hij leek heel trots dat hij zich met haar kon vertonen, en hij leek tegen de hele wereld te zeggen:
‘Deze vrouw is van mij.’
Ik leunde tegen de schoorsteenmantel, recht tegenover Marguerite, en ik keek hoe ze danste. Zodra ze me zag raakte ze in de war. Ik keek haar aan en groette haar verstrooid met een handgebaar en met een blik.
Als ik eraan dacht dat ze na het bal niet met mij weg zou gaan, maar met die rijke debiel, als ik me voorstelde wat ze waarschijnlijk zouden doen als ze bij haar thuis waren, dan steeg het bloed me naar de wangen en het enige wat ik nog wilde was hun liefde dwarsbomen.
Na de contradans ging ik een hand geven aan de gastvrouw, die voor de ogen van haar gasten pronkte met prachtige schouders en een verblindend decolleté. Ze was een meisje van een grote schoonheid, qua vormen zelfs mooier dan Marguerite, iets wat ik nog beter begreep toen ik zag wat voor blikken ze op Olympe wierp terwijl ik met haar praatte. Degene die de minnaar was van dit meisje kon net zo trots zijn als de graaf de N… en ze was mooi genoeg om me net zoveel hartstocht in te boezemen als Marguerite had gedaan.
Ze had niemand op dat moment. Het zou niet moeilijk zijn haar minnaar te worden. Het enige wat ik hoefde te doen was zoveel rijkdom te etaleren dat ik opviel.
Mijn besluit stond vast. Deze vrouw zou mijn maîtresse worden.
Ik begon mijn rol als kandidaat-vrijer door Olympe ten dans te vragen.
Een half uur later trok Marguerite, lijkbleek, haar bontmantel aan en verliet het bal.

dinsdag 16 juli 2019

47. De leegheid van het reizen

Toen ik weer tot mezelf kwam, kon ik me niet voorstellen dat deze nieuwe dag niet net zo zou zijn als alle voorgaande dagen. Soms dacht ik even dat ik op een of andere manier de nacht niet bij Marguerite had kunnen doorbrengen, maar dat ik kon terugkeren naar Bougival en haar daar zou aantreffen, en dat ze me, net zo ongerust als ik dat zelf was geweest, zou vragen waardoor ik was opgehouden.
Als je in je bestaan een gewoonte hebt aangenomen zoals die van mijn verliefdheid, dan lijkt het onmogelijk met die gewoonte te breken zonder dat op hetzelfde moment ook de hele rest van je leven in duigen valt.
Ik moest gewoon van tijd tot tijd de brief van Marguerite herlezen om te beseffen dat ik niet gedroomd had.
De morele schok die ik had ondergaan was zo hevig dat ik totaal verlamd was. Mijn ongerustheid, mijn nachtelijke tocht, het nieuws van die ochtend hadden me totaal uitgeput. Mijn vader maakte gebruik van mijn ontreddering om me de belofte te ontfutselen dat ik met hem mee zou gaan. Ik beloofde hem wat hij maar wilde. Ik was niet tot een discussie in staat. Om me op de been te houden na wat er was gebeurd, had ik behoefte aan oprechte bezorgdheid. En ik was maar al te blij dat mijn vader er was om me te troosten.
Alles wat ik me herinner is dat hij me diezelfde dag tegen vijf uur liet instappen in een postkoets. Zonder me daar iets over te zeggen had hij mijn koffers laten pakken en hij had ze, samen met die van hemzelf, achter op de koets laten binden. Hij nam me mee.
Ik had geen besef van wat ik deed totdat de stad uit het zicht was verdwenen en ik door de leegheid van het reizen werd herinnerd aan de leegte van mijn hart.
Ik begon weer te huilen.
Mijn vader snapte dat woorden, zelfs die van hem, me niet zouden troosten en hij liet me huilen zonder iets te zeggen. Hij pakte alleen van tijd tot tijd mijn hand, als om me eraan te herinneren dat ik een vriend bij me had.
Die nacht sliep ik weinig. Ik droomde van Marguerite.
Met een schok werd ik wakker, en ik kon niet begrijpen waarom ik in een koets zat. Vervolgens drong de werkelijkheid weer tot me door, en mijn hoofd zakte op mijn borst.
Ik durfde niets tegen mijn vader te zeggen. Ik was steeds bang dat hij zou zeggen:
‘Je ziet wel dat ik gelijk had, toen ik zei dat die vrouw helemaal niet van je hield.’
Maar hij maakte geen misbruik van de situatie en toen we aankwamen in C… had hij alleen maar gepraat over dingen die niets te maken hadden met de reden waarom ik was weggegaan.
Toen ik mijn zuster omhelsde dacht ik aan wat Marguerite me over haar had geschreven, maar ik snapte ook dadelijk dat mijn zus, hoe lief ze me ook was, me mijn maîtresse niet zou doen vergeten.
Het jachtseizoen was geopend en mijn vader zag daarin een goede afleiding. Hij organiseerde jachtpartijen met buren en vrienden. Ik nam daaraan deel met de apathie die zich sinds mijn vertrek van me meester had gemaakt, zonder afkeer, maar ook zonder enthousiasme.
Op een keer deed ik mee aan een drijfjacht. Ik werd op mijn plaats gezet, en ik zette mijn geweer ongeladen naast me neer en droomde weg. Ik zag de wolken over drijven. Ik liet mijn gedachten dwalen over eenzame vlakten en van tijd tot tijd drong de roep tot me door van een medejager, die me attent maakte op een haas een paar meter van me af.
Mijn vader merkte alles. Hij liet zich niet bedriegen door mijn uiterlijke kalmte. Hij begreep maar al te goed dat ik vroeger of later een heftige, misschien wel gevaarlijke terugslag zou hebben, en hij deed wat hij kon om me af te leiden, zonder de indruk te wekken dat hij me troostte.
Mijn zus was natuurlijk niet op de hoogte van alles wat zich had afgespeeld en ze snapte er niets van hoe het kwam dat ik, die vroeger zo vrolijk was, nu ineens zo afwezig was, zo triest.
Soms ving ik in mijn malaise een blik op van mijn vader. Dan pakte ik zijn hand en hield die stevig vast, als om hem zwijgend te vragen mij het verdriet te vergeven dat ik hem mijns ondanks deed.

maandag 15 juli 2019

46. Dit rampzalige meisje

Mijn ongerustheid werd steeds groter.
Was Marguerite soms iets overkomen? Was ze gewond geraakt, ziek, dood? Zou er iemand komen met een naar bericht? Misschien zou het ochtend worden zonder dat ik iets wijzer was.
De verdenking dat Marguerite me bedroog terwijl ik onder duizend angsten op haar zat te wachten kwam niet meer bij me op. Het moest een kwestie van overmacht zijn die haar ophield, en hoe langer ik nadacht, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat er een of ander ongeluk was gebeurd. Wat een boel verschillende gedaanten kan zelfingenomenheid aannemen!
Eén uur. Ik zei bij mezelf dat ik nog een uur zou wachten, maar als Marguerite om twee uur nog niet thuis was zou ik naar Parijs gaan.
Terwijl ik wachtte, keek ik rond naar een boek, want ik durfde niet meer te denken.
Manon Lescaut lag open op tafel. Het leek me of er natte plekken op de bladzijden zaten, als van tranen. Ik bladerde het door en deed het weer dicht. Door de sluier van mijn twijfels leken de lettertekens betekenisloos.
Langzaam werd het later. Het was bewolkt. Een herfstregen kletterde tegen de ruiten. Ons bed, leeg, leek me bij vlagen een graftombe. Ik was bang.
Ik deed de deur open, ik luisterde. Niets dan het geluid van de wind in de bomen. Geen rijtuig op de weg. De kerkklok sloeg het halve uur.
Het was zover met me dat ik bang werd dat er iemand zou komen. Het leek me dat er op dit tijdstip, bij dit weer, alleen maar slecht nieuws kon zijn.
Twee uur. Ik wachtte nog even. Alleen de klok op de schoorsteenmantel verbrak de stilte met zijn monotone getik.
Uiteindelijk verliet ik de kamer waar alles de droefheid adrmde die voortkomt uit onrust en eenzaamheid.
In de kamer ernaast was Nanine in slaap gevallen boven haar handwerk. Toen ik de deur opendeed, werd ze wakker en vroeg ze of mevrouw was thuisgekomen.
‘Nee, maar als ze thuiskomt, zeg dan maar dat ik mijn ongerustheid niet kon bedwingen en dat ik naar Parijs ben gegaan.’
‘Op dit uur?’
‘Ja.’
‘Maar hoe dan? U zult geen vervoer vinden.’
‘Ik ga lopen.’
‘Maar het regent.’
‘Nou en?’
‘Mevrouw komt nog wel thuis. En als ze niet komt is het nog tijd genoeg als het licht is om te kijken wat haar heeft opgehouden. Het zal nog uw dood zijn…’
‘Er is niets om bang voor te zijn, Nanine. Tot morgen.’
De lieve meid ging mijn jas pakken en gooide die over mijn schouders. Ze bood me aan mevrouw Arnould wakker te maken en haar te vragen of er een rijtuig geregeld kon worden. Maar dat wilde ik niet, want ik dacht dat ik, met die misschien ook nog vergeefse poging, meer tijd te verliezen had dan ik nodig zou hebben om halverwege Parijs te komen.
Plus dat ik behoefte had aan frisse lucht en aan lichaamsbeweging om mijn nervositeit te overwinnen.
Ik pakte de sleutel van de rue d’Antin, en vertrok, na afscheid te hebben genomen van Nanine, die met me was meegelopen tot aan het hek.
Het eerste stuk van de weg liep ik hard, maar de regen had de weg modderig gemaakt en dat putte me uit. Na een half uur hardlopen moest ik stoppen. Ik was drijfnat. Toen ik weer op adem was, vervolgde ik mijn weg. Het was zo pikdonker dat ik ieder ogenblik bang was tegen een van de bomen langs de weg te botsen. Soms doemden ze voor me op als spoken.
Een koets kwam in volle vaart uit de richting van Bougival. Toen hij voorbij kwam, hoopte ik plotseling dat Marguerite erin zat.
Ik stopte, en riep: ‘Marguerite, Marguerite!’
Maar niemand antwoordde en de koets vervolgde zijn weg. Ik zag hem verdwijnen en zette me weer in beweging.
Het kostte me twee uur om de barrière de l’Étoile[1] te bereiken. Parijs! Ik vatte nieuw moed en holde over de Champs Elysées waar ik zo vaak had gewandeld.
Die nacht was er niemand.
Het leek een promenade in een dode stad.
Het begon dag te worden.
Toen ik op de rue d’Antin was, roerde de grote stad zich al een beetje, voor ze helemaal wakker werd.
De kerktoren van St. Roche sloeg vijf uur toen ik het huis van Marguerite binnenging.
Ik riep mijn naam naar de portier, die vaak genoeg munten van twintig franc had gekregen om te begrijpen dat ik het recht had om vijf uur bij mevrouw Gautier aan te komen.
Er werden me dus geen obstakels opgeworpen.
Ik had hem kunnen vragen of Marguerite thuis was, maar dan zou hij nee kunnen zeggen en ik wilde liever twee minuten langer in onzekerheid verkeren, want in mijn onzekerheid was er nog ruimte voor hoop.
Ik luisterde aan de deur of ik een geluid hoorde, een beweging.
Niets. Het was er zo stil als op het land.
Ik deed de deur open. Ik ging naar binnen.
Alle gordijnen waren dicht.
Ik deed die van de eetkamer open en ik liep naar de slaapkamer. Ik duwde tegen de deur.
Met een woeste ruk trok ik de gordijnen open.
Bleek ochtendlicht drong binnen. Ik vloog naar het bed.
Leeg!
Ik gooide alle deuren open, liep door alle kamers.
Niemand.
Het was om gek te worden.
Ik liep naar het boudoir, ik maakte het raam open en ik riep herhaaldelijk om Prudence.
Het raam van mevrouw Duvernoy bleef dicht.
Toen ging ik naar beneden, naar de portier. Ik vroeg of mevrouw Gautier overdag thuis was geweest.
‘Ja,’ zei de man. ‘Met mevrouw Duvernoy.’
‘Ze heeft geen boodschap voor me achtergelaten?’
‘Niets.’
‘Weet u wat ze later hebben gedaan?’
‘Ze zijn in een rijtuig gestapt.’
‘Wat voor rijtuig?’
‘Een privé-rijtuig.’
Wat had dat te betekenen?
Ik belde aan bij het naastgelegen huis.
‘Waar moet u zijn, meneer?’ vroeg de conciërge die opendeed.
‘Bij mevrouw Duvernoy.’
‘Die is niet thuis.’
‘Weet u dat zeker?’
‘Zeker meneer. Ik heb hier een brief voor haar die gisteravond is afgegeven, en die heb ik haar nog niet overhandigd.’
De portier liet me een brief zien waar ik werktuigelijk een blik op wierp.
Ik herkende het handschrift van Marguerite.
Ik pakte de brief uit zijn handen. Ik las:
‘Aan mevrouw Duvernoy, om te overhandigen aan de heer Duval.’
Die brief is voor mij,’ zei ik tegen de portier, en ik liet hem de adressering zien.
‘U bent meneer Duval?’
‘Ja.’
‘Ach ja, ik herken u wel. U komt vaak bij mevrouw Duvernoy.’
Eenmaal op straat, scheurde ik de envelop open.
Als de bliksem voor mijn voeten was ingeslagen was ik niet dieper geschokt geweest dan ik was door wat ik las:


Als je deze brief leest, Armand, ben ik de maîtresse van iemand anders. Tussen ons is alles voorbij. Keer terug naar je vader, mijn vriend, naar je lieve zus, die niets afweet van onze ellende en bij wie je zult vergeten hoeveel verdriet je is bezorgd door dit rampzalige meisje dat Marguerite Gautier heet, van wie je een poos hebt gehouden, en die aan jou de enige gelukkige momenten te danken heeft van haar leven, dat nu, zo hoopt ze, niet lang meer zal duren.


Toen ik het laatste woord tot me had laten doordringen, dacht ik dat ik gek werd.
Een ogenblik lang geloofde ik echt dat ik op straat neer zou storten. Het werd me donker voor de ogen en het bloed dreunde in mijn slapen.
Daarna herstelde ik me een beetje. Ik keek om me heen, en kon nauwelijks begrijpen dat het leven op straat doorging zonder stil te staan bij mijn ongeluk.
Ik was niet sterk genoeg om alleen de slag te doorstaan die Marguerite me had toegebracht.
Ik rende als een dwaas, als een dief, naar het Hotel de Paris. De deur van mijn vader was open. Ik liep naar binnen.
Hij zat in bed te lezen.
Het gebrek aan verbazing toen hij me zag verschijnen wekte de indruk dat hij me verwachtte.
Ik wierp me zonder een woord in zijn armen. Ik gaf hem de brief van Marguerite. Ik liet me voor zijn bed op de grond vallen en ik schreide hete tranen.


[Verder lezen]



[1] Een inmiddels niet meer bestaand monument aan de Place de l’Étoile.

zondag 14 juli 2019

45. Mysterieuze verdwijning

De trein leek maar niet op te schieten.
Het was elf uur voor ik in Bougival was.
Bij het huis was geen enkel venster verlicht. Ik belde aan, maar er deed niemand open.
Dit was de eerste keer dat me dat overkwam. Uiteindelijk opende de tuinman. Ik ging naar binnen.
Nanine kwam er aan met een lichtje. Ik liep naar Marguerites kamer.
‘Waar is mevrouw?’
‘Mevrouw is vertrokken, naar Parijs,’ zei Nanine.
‘Naar Parijs?’
‘Ja meneer.’
‘Wanneer?’
‘Een uur na u.’
‘En er is geen bericht voor me?’
‘Niets.’
Nanine liet me alleen.
Ze kan bang zijn geworden, dacht ik. Ze kan naar Parijs zijn gegaan om zich ervan te vergewissen dat mijn bezoek aan mijn vader niet een voorwendsel was voor een vrije dag.
Misschien heeft Prudence haar geschreven voor een of andere belangrijke kwestie, zei ik bij mezelf. Maar ik had Prudence gezien bij mijn aankomst en ze had niets tegen me gezegd waaruit viel op te maken dat ze Marguerite had geschreven.
Plotseling herinnerde ik me de vraag die mevrouw Duvernoy me had gesteld toen ik zei dat Marguerite ziek was. ‘Ze komt vandaag dus niet?’ Een vraag die op een afspraak leek te wijzen. Ik herinnerde me tegelijkertijd hoe gegeneerd Prudence had gekeken toen ik haar daarna aankeek. Ook herinnerde ik me de tranen die Marguerite de hele dag had vergoten – tranen die ik door de hartelijke ontvangst door mijn vader een beetje was vergeten.
Vanaf dat moment vielen alle stukjes op hun plaats, tot aan de vergevingsgezindheid van mijn vader toe. Marguerite had bijna geëist dat ik naar Parijs ging. Ze had gedaan of ze rustig was, toen ik voorstelde dat ik bij haar zou blijven. Was ik in een val gelopen? Bedroog Marguerite me? Had ze erop gerekend dat ze vroeg genoeg terug zou zijn om te voorkomen dat ik iets van haar afwezigheid zou merken, en was ze opgehouden? Waarom had ze niets tegen Nanine gezegd? Waarom had ze me niet geschreven? Wat was de betekenis van die tranen? Die verstrooidheid? Die geheimzinnigheid?
Dat is wat ik me angstig afvroeg, in die lege kamer en met mijn ogen gevestigd op de klok, die middernacht sloeg en me leek te zeggen dat het te laat was om te hopen dat mijn maîtresse nog thuis zou komen.
Aan de andere kant, was het, met de regelingen die we getroffen hadden, met het offer dat was gebracht en geaccepteerd, denkbaar dat ze me bedroog? Nee. Ik probeerde mijn verdenkingen van me af te schudden.
Hoe durf ik zoiets te denken! Waarschijnlijk heeft ze een koper gevonden voor haar meubels en is ze naar Parijs gegaan om de koop af te ronden. Ze heeft het me niet willen zeggen, want ze weet dat ik moeite heb met die verkoop, al is hij nog zo noodzakelijk. Ze was bang om door er over te beginnen mijn eigenliefde te kwetsen, mijn teergevoeligheid. Ze wil liever terugkomen als alles is beklonken. Dat was natuurlijk ook de reden waarom Prudence haar verwachtte. Ze praatte haar mond voorbij. Waarschijnlijk is het Marguerite niet gelukt de zaak in een dag af te handelen, en ze slaapt bij Prudence. Of ze komt toch nog thuis, want ze zal begrijpen dat ik ongerust ben.
Maar als dat zo is, waarom dan die tranen? Het moet haar liefde voor mij zijn geweest. Het arme kind kon niet zonder tranen beslissen de weelde op te geven waarin ze tot nu toe geleefd heeft, en waarin ze gelukkig was, en werd benijd.
Ik vergaf Marguerite die gevoelens graag. Ik wachtte vol ongeduld om haar met een stortvloed van kussen te vertellen hoe ik de reden van haar mysterieuze verdwijning had geraden.
Maar het werd later en later en Marguerite verscheen niet.

zaterdag 13 juli 2019

44. De toekomst leek zo rooskleurig

Mijn vader had een brief voor me achtergelaten:

Als je vandaag terugkomt om me te zien, wacht dan op me tot vier uur. Als ik er om vier uur nog niet ben, kom dan morgen met me eten. Er is iets dat ik je wil zeggen.

Ik wachtte tot het tijdstip dat hij genoemd had. Hij kwam niet. Ik vertrok. De dag tevoren was Marguerite triestig geweest. Nu was ze bevangen door een koortsachtige onrust. Toen ze me zag aankomen, vloog ze me om de hals, maar ze huilde een hele tijd in mijn armen. Ik vroeg haar naar dat plotselinge verdriet, waarvan de heftigheid me verontrustte. Ze wilde me geen duidelijke reden noemen, ze zei allerlei dingen die vrouwen zeggen als ze niet willen zeggen wat er echt aan de hand is. Toen ze een beetje tot rust was gekomen, vertelde ik haar hoe ik die dag was gevaren. Ik liet de brief van mijn vader zien en ik legde haar uit waarom dat gunstig nieuws voor ons was.Toen ze de brief zag en mijn uitleg hoorde, stroomden haar tranen nog rijkelijker. Het werd zo erg dat ik Nanine riep en uit angst voor een zenuwtoeval legden we het arme meisje in bed. Ze huilde zonder een woord uit te brengen, maar ze omknelde mijn handen en drukte daar voortdurend kussen op.Ik vroeg Nanine of haar mevrouw tijdens mijn afwezigheid een brief had ontvangen, of visite, iets wat zou verklaren waarom ik haar in deze staat had aangetroffen, maar Nanine zei dat er niemand was geweest en dat er niets was binnengekomen.Toch was er de dag tevoren iets gebeurd dat zo verontrustend was dat Marguerite het voor me verborgen hield.
Die avond leek ze wat rustiger. Ze vroeg me aan haar voeteneinde te komen zitten en ze begon me opnieuw uitgebreid te verzekeren van haar liefde. Ze glimlachte, maar dat ging haar moeilijk af want haar ogen stonden vol tranen.
Ik zette alles op alles om haar ertoe te brengen te vertellen wat de echte oorzaak was van haar verdriet, maar ze volhardde in de uitvluchten die ik al noemde.
Uiteindelijk viel ze in mijn armen in slaap, maar het was het soort slaap waarin het lichaam geen rust vindt: van tijd tot tijd slaakte ze een kreet, ze schoot plotseling wakker, en als ze besefte dat ik bij haar was liet ze me zweren dat ik altijd van haar zou houden.
Ik snapte niets van die uitbarstingen van verdriet, die aanhielden tot de ochtend. Toen verzonk Marguerite in een soort verdoving. Ze had al twee nachten niet geslapen.
Haar rust was niet van een lange duur.
Tegen elf uur werd ze wakker. Toen ze zag dat ik wakker was, keek ze om zich heen en riep:
‘Je gaat dus al?’
‘Nee,’ zei ik, en ik greep haar hand. 'Maar ik wilde je niet wakker maken. Het is nog vroeg.'
‘Hoe laat ga je naar Parijs?’
‘Om vier uur.’
‘Zo vroeg al? Maar tot die tijd blijf je bij mij, he?’
‘Natuurlijk. Dat doe ik toch altijd?’
‘O, wat heerlijk!
Gaan we lunchen?’ ging ze verstrooid verder
'Als je wilt.'
'En daarna houd je me in je armen tot je weg moet.'
‘Jazeker. En ik kom zo vroeg mogelijk terug.’
'Je komt terug?’ vroeg ze met een wezenloze blik.
‘Ja natuurlijk.’
‘Precies. Je komt vanavond terug, en ik wacht op je. Zoals altijd. En je zult me beminnen, en we zullen gelukkig zijn zoals steeds sinds we elkaar hebben leren kennen.’

Dit alles werd gezegd op een hortende toon, en het leek of Marguerite gedachten verborg die zo verdrietig waren dat ik vreesde dat ze ieder ogenblik in een delirium kon raken.
‘Luister,’ zei ik, ‘je bent ziek, ik kan je hier niet zo achterlaten. Ik schrijf mijn vader dat hij niet op me moet rekenen.’
‘Nee, nee,’ riep ze opeens. ‘Doe dat niet. Je vader zou denken dat ik je belet hem te ontmoeten. Nee, nee, je moet gaan, het moet. En ik ben helemaal niet ziek. Het gaat heel goed met me. Ik heb naar gedroomd. Ik ben niet goed wakker geworden.’
Van dat moment af probeerde Marguerite een opgewekte indruk te maken. Ze huilde niet meer.
Toen het tijd was dat ik moest vertrekken, omhelsde ik haar en ik vroeg of ze met me wilde meelopen naar het spoorwegstation: ik hoopte dat de wandeling in de frisse lucht haar goed zou doen.
En ik wilde zo lang mogelijk bij haar zijn.
Ze zei ja. Ze pakte een jas en liep met me mee. Nanine ging ook mee zodat ze niet alleen terug hoefde.
Tien keer dacht ik dat ik toch maar beter niet kon gaan. Maar de hoop snel weer terug te zijn en de vrees dat ik mijn vader opnieuw tegen me in het harnas zou jagen maakten dat ik bij mijn voornemen bleef, en de trein nam me mee.
‘Tot vanavond,’ zei ik tegen Marguerite toen ik haar verliet.
Ze antwoordde niet.
Ze had me al eerder niet geantwoord, en toen had de graaf van G…, je zult het je herinneren, de nacht bij haar doorgebracht. Maar dat was al zo lang geleden dat het uit mijn geheugen leek gewist, en als ik ergens bang voor was, dan was het beslist niet dat Marguerite me zou bedriegen.
In Parijs ging ik haastig naar Prudence om haar te vragen Marguerite op te zoeken. Ik hoopte dat haar flair en haar goede humeur haar zouden opfleuren. Ik ging naar binnen zonder me te laten aandienen. Prudence was net bezig toilet te maken.
‘Hé!’ zei ze ongerust. ‘Heb je Marguerite bij je?’
‘Nee.’
‘Hoe is het met haar?’
‘Ze is niet lekker.’
‘Komt ze niet?’
‘Zou ze komen?’
Mevrouw Duvernoy bloosde en zei vlug:
‘Ik wilde zeggen, als jij in Parijs bent, komt ze dan niet ook hierheen?’
‘Nee.’
Ik keek Prudence aan. Ze sloeg de ogen neer en haar hele houding straalde uit dat ze liever niet wilde dat ik bleef plakken.’
‘Ik kwam eigenlijk zelfs vragen, lieve Prudence, of jij niet in de gelegenheid bent om Marguerite vanavond op te zoeken. Je zou haar gezelschap kunnen houden en blijven slapen. Ik heb haar eerlijk gezegd nog niet eerder meegemaakt zoals nu. Ik ben bang dat ze ziek wordt.’
‘Ik dineer vanavond in de stad,’ zei Prudence. ‘Vanavond kan ik Marguerite niet opzoeken. Maar ik ga morgen wel.’
Ik nam afscheid van mevrouw Duvernoy, die me bijna net zo bezorgd leek als Marguerite, en ik ging naar mijn vader. Die keek me oplettend aan.
En reikte me de hand.
‘Fijn dat je nu al twee keer gekomen bent, Armand,’ zei hij. ‘Ik ben gaan hopen dat je hebt nagedacht. Net zoals ikzelf dat heb gedaan.’
‘Mag ik u vragen, vader, wat de uitkomst is van uw gedachten?’
‘Ik bedacht, jongen, dat ik misschien teveel belang heb gehecht aan wat me verteld is. Ik heb me voorgenomen niet meer zo streng te zijn.’
‘O vader, wat zegt u daar?’ riep ik verheugd.
‘Ik zei, jongen, dat het heel normaal is dat een jongeman een maîtresse heeft. En ik weet nu ook meer over mevrouw Gautier, en ik begrijp dat je bij haar beter af bent dan bij zo maar een vrouw.
‘O vader, geweldig! Wat maakt u me blij!’
We praatten zo een poosje en daarna gingen we aan tafel. Mijn vader was tijdens het hele diner aardig tegen me.
Ik had haast om terug te keren naar Bougival, om Marguerite over deze gelukkige wending te vertellen. Ik keek voortdurend op de klok.
‘Je kijkt hoe laat het is,’ zei mijn vader. ‘Je zit op hete kolen. O, jonge mensen, die altijd voorrang geven aan van die dubieuze gevoelens boven echte genegenheden!’
‘Zeg dat niet, vader. Marguerite houdt van me, dat weet ik zeker.’
Mijn vader antwoordde niet. Je kon niet zien of hij het geloofde of niet. Hij drong er op aan dat ik de avond met hem zou doorbrengen en dat ik pas de volgende ochtend terug zou gaan. Maar Marguerite was ziek toen ik wegging, ik zei hem dat, en ik vroeg hem het goed te vinden dat ik op tijd naar haar terug zou gaan. Ik beloofde hem de volgende dag terug te komen.
Het was mooi weer. Hij wilde met me meelopen tot aan het station. Ik was nog nooit zo gelukkig geweest. De toekomst leek zo rooskleurig als ik al lang hoopte dat hij zou zijn. Ik hield meer van mijn vader dan ooit.

Op het moment dat de trein zou vertrekken drong hij nog een keer aan dat ik zou blijven. Ik weigerde.
‘Je houdt dus heel veel van haar?’ vroeg hij.
‘Ik ben dolverliefd.’
‘Ga dan maar.’
Hij streek met zijn hand over zijn voorhoofd, of hij een gedachte wilde verjagen. Daarna opende hij zijn mond alsof hij me nog iets wilde zeggen. Maar het bleef erbij dat hij me de hand schudde. Daarna liep hij plotseling weg en riep:
‘Tot morgen dan.’

56. Epiloog

‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...