Die avond had ik had ik al aardig spijt van wat ik gedaan had. Ik was alleen thuis. Ik kon niet slapen en ik werd verscheurd door ongerustheid en jaloezie. Als ik de zaak op zijn beloop had gelaten, bedacht ik me, was ik bij Marguerite geweest en had ik haar de lieve dingen horen zeggen die ik nu maar twee keer had gehoord, en die me in mijn eenzaamheid in mijn oren brandden.
Wat er zo afschuwelijk was in mijn situatie, dat was dat ik eigenlijk wel begreep dat ik ongelijk had. Alles wees erop dat Marguerite van me hield. Allereerst dat plan om de zomer met me door te brengen op het land. Maar ook de wetenschap dat niets haar dwong om mijn maîtresse te worden, omdat ik niet rijk genoeg was om in haar behoeften of zelfs maar in haar impulsieve verlangens te voorzien. De reden moest gewoon zijn dat ze hoopte in mij iemand te vinden die echt om haar gaf, die in staat was haar rust te geven van de betaalde liefde waarin ze haar dagen sleet. En al op de tweede dag vernietigde ik die hoop en betaalde ik met onbeschaamd sarcasme voor de liefde die ik twee nachten had genoten. Wat ik deed was niet alleen belachelijk, het was onbeschoft. Het was beter geweest als ik deze vrouw had betaald, als ik haar het leven wilde verwijten dat ze leidde. Leek ik, nu ik op de tweede dag van onze verhouding al wegliep, niet een parasiet van de liefde, die bang is dat hij uiteindelijk wordt afgepoeierd? Zesendertig uur kende ik Marguerite nu. Vierentwintig daarvan was ik haar minnaar geweest, en nu al hing ik de overgevoelige uit. In plaats dat ik overgelukkig was dat ze een plekje voor me vrijmaakte, wilde ik haar helemaal voor mij alleen, wilde ik haar dwingen te breken met de relaties uit haar verleden die ook een garantie voor haar toekomst waren. Wat kon ik haar verwijten? Niets. Ze had me geschreven dat ze niet lekker was, terwijl ze me, met de gruwelijke openhartigheid van sommige vrouwen, ook botweg had kunnen schrijven dat ze een minnaar verwachtte. En in plaats van haar briefje te geloven, in plaats van te gaan wandelen in alle straten van Parijs, maar niet in de rue d’Antin, in plaats van de avond door te brengen met mijn vrienden en me de volgende ochtend te presenteren op het afgesproken tijdstip, hing ik de Othello uit, bespioneerde ik haar, en probeerde ik haar te straffen door haar niet meer te zien. Ze zou dolblij moeten zijn, met deze scheiding. Ze zou me een absolute dwaas moeten vinden. Haar stilzwijgen, dat was niet gewoon rancune, het was minachting.
Ik had Marguerite in deze situatie een cadeau moeten geven waardoor ze geen reden zou hebben aan mijn generositeit te twijfelen. Dan had ik kunnen geloven dat ik, door haar te behandelen als een meisje van plezier, mijn schuld aan haar had vereffend. Maar als ik het over die boeg had gegooid, had ik het gevoel gehad dat ik zo niet haar liefde voor mij, dan in ieder geval wel mijn liefde voor haar kwetste. En omdat die liefde zo diep ging dat hij geen deling toestond, kon er niet met een cadeau, hoe mooi ook, worden betaald voor het geluk dat ik had ervaren, hoe kort dat ook geweest was.
In dat soort bespiegelingen bracht ik de nacht door, en het waren bespiegelingen die ik bereid was op ieder moment aan Marguerite te vertellen. Toen het dag werd sliep ik nog steeds niet. Ik had koorts. Ik kon aan niets anders meer denken dan aan Marguerite.
Je snapt wel dat ik op dat moment een definitief besluit moest nemen en moest breken met deze vrouw of anders mijn scrupules opzij zetten – als ze me althans nog wilde ontvangen. Maar ja, je weet wel, een mens is altijd geneigd een beslissende stap uit te stellen. Thuis blijven lukte me niet. Naar Marguerite gaan durfde ik niet. Dus ik nam mijn toevlucht tot een middel om haar te benaderen dat mijn eigenliefde, als het lukte, zou kunnen toeschrijven aan het toeval.
Het was negen uur. Haastig ging ik naar Prudence. Ze vroeg me waaraan ze deze ochtendlijke visite te danken had. Ik durfde niet eerlijk te zeggen wat me bezield had. Ik zei dat ik vroeg was opgestaan om de diligence te nemen naar C…, waar mijn vader woonde.
‘U bent wel een geluksvogel,’ zei ze, ‘dat u weg kunt uit Parijs nu het zo warm is.’
Ik keek Prudence aan en vroeg me af of ze me voor de gek hield.
Maar haar gezicht stond ernstig.
‘Gaat u Marguerite nog dag zeggen?’ vroeg ze, nog steeds op serieuze toon.
‘Nee.’
‘Verstandig.’
‘Vindt je?’
‘Natuurlijk. U hebt toch gebroken met haar. Waar is het dan goed voor om haar op te zoeken?’
‘Je weet dus van onze breuk?’
‘Ik heb uw brief gezien.’
‘En wat zei ze?’
‘Ze zei: “Lieve Prudence, je protegee is niet zo beleefd. Dit soort brieven, die kun je bedenken, maar je schrijft ze niet echt.”’
‘Op wat voor toon zei ze dat?’
‘Ze lachte, en voegde daar aan toe: “Hij heeft twee keer bij me gegeten, maar een afscheidsbezoekje als digestief om de maaltijd af te sluiten zit er blijkbaar niet in.”’
Dat was dus wat mijn brief en mijn jaloezie tot stand hadden gebracht. Het was aardig vernederend, allemaal.
‘Wat heeft ze gisteravond gedaan?’
‘Ze is naar de Opéra geweest.’
‘Ja, dat weet ik. En daarna?’
‘Ze heeft thuis gesoupeerd.’
‘Alleen?’
‘Nee, met de graaf de G… geloof ik.’
Dat ik het had uitgemaakt, had niets veranderd aan Marguerites gewoontes. Het is om dit soort situaties dat ze wel zeggen: ‘Je moet gewoon niet meer denken aan zo’n vrouw die toch niet van je hield.’
‘Nou, dat is een hele geruststelling dat Marguerite het zo goed opnam,’ zei ik met een geforceerd lachje.
‘En ze had groot gelijk natuurlijk. U deed wat u moest doen. U was verstandiger dan zij. Want ze hield echt van u, die meid. Ze had het steeds maar over u. Ze had wel een ongeluk kunnen begaan.’
‘Ha, als ze van me houdt, waarom heeft ze dan niet geantwoord?’
‘Ze zag zelf ook wel in dat ze er niet verstandig aan deed van u te houden. Soms laten vrouwen toe dat ze bedrogen worden in hun liefde, maar nooit dat ze gekwetst worden in hun eigenliefde, en de eigenliefde van een vrouw wordt wel degelijk gekwetst als ze na een verhouding van twee dagen aan de dijk wordt gezet, om wat voor reden dan ook. Ik ken mijn Marguerite. Ze zou nog liever doodgaan dan uw brief beantwoorden.’
‘En wat moet ik nu doen?’
‘Niets. Ze vergeet u wel. En u vergeet haar, en jullie hebben elkaar niets te verwijten.’
‘Maar als ik haar nu zou schrijven, om haar te vragen me te vergeven?’
‘Doe maar niet, want ze zou u nog vergeven ook.’
Ik was Prudence bijna om de hals gevallen.
Een kwartier later was ik weer thuis en ik schreef Marguerite:
‘Iemand heeft bitter spijt van een brief die hij heeft geschreven. Als je hem niet vergeeft, vertrekt hij morgen. Hij zou willen weten op welke tijdstip hij je zijn spijt kan betuigen.
Wanneer ben je alleen? Want je weet wel, biechten doe je zonder getuigen.
Ik vouwde dit madrigaal-in-proza en ik stuurde Joseph op pad, die de brief aan Marguerite zelf overhandigde, en ze zei hem dat ze later zou antwoorden. Ik ging in een vloek en een zucht ergens eten en was daarna weer thuis. Om elf uur had ik nog geen antwoord.
Ik besloot toen niet langer te lijden en de volgende ochtend te vertrekken. En ik begon, ervan overtuigd dat ik geen oog meer dicht zou doen, mijn koffers te pakken.
[Verder lezen]
zondag 30 juni 2019
zaterdag 29 juni 2019
29. Als een kind
Toen ik weer thuis was, huilde ik als een kind. Als je niet ooit tenminste één keer bedrogen bent, dan weet je niet wat een verdriet dat is. Met het soort besluitvaardigheid dat bij een koortstoestand hoort, en waarvan je je niet kunt voorstellen dat het ooit nog aan het wankelen zal worden gebracht, zei ik tot mezelf dat ik onmiddellijk een eind moest maken aan deze liefde. Ik wachtte vol ongeduld tot het dag zou worden: ik was van plan een kaartje kopen voor de diligence en terug te keren naar mijn vader en mijn zus, van wie ik hield en in wier liefde ik tenminste wist dat ik niet bedrogen zou worden. Maar ik wilde niet weggaan zonder dat Marguerite zou weten waarom ik dat deed. Alleen een man die echt niet meer van zijn maîtresse houdt, vertrekt zonder haar te schrijven.
In mijn verbeelding formuleerde ik de ene brief na de andere.
Ik had een affaire gehad met een meisje dat net zo was als alle meisjes van plezier. Ik had haar veel te veel geïdealiseerd, dat was duidelijk, en ze had me behandeld als een scholier, en om me te bedriegen een trucje toegepast dat zo simpel was dat het beledigend was. Mijn eigenliefde kreeg de overhand. Ik moest deze vrouw verlaten zonder haar het plezier gunnen haar te laten merken hoe ik leed onder de breuk. Dit schreef ik haar uiteindelijk, in mijn mooiste handschrift en met in mijn ogen tranen van woede en verdriet:
Lieve Marguerite,
Ik hoop dat je ziekte van gisteren is meegevallen. Om elf uur ’s avonds heb ik naar je geïnformeerd, en ik hoorde dat je nog niet thuis was. Meneer de G… was fortuinlijker dan ik, want hij kwam kort daarna, en om vier uur ’s nachts was hij nog bij je.
Neem me de paar vervelende uren niet kwalijk die ik je heb bezorgd. Je kunt er zeker van zijn dat ik de weinige gelukkige uren die ik je schuldig ben nooit zal vergeten.
Ik zou natuurlijk zijn komen informeren naar je gezondheid vandaag, maar ik ben van plan naar mijn vader te gaan. Adieu, Marguerite. Ik ben niet rijk genoeg om je lief te hebben zoals ik zou willen, en niet arm genoeg om je lief te hebben zoals jij dat wilt. We moeten dus alles maar vergeten: jij een naam die mettertijd niet veel meer voor je zal betekenen, ik een geluk dat niet voor me is weggelegd.
Hierbij je sleutel terug, die ik nooit heb gebruikt, en waar je misschien nog iets aan hebt als je vaak ziek bent zoals je dat gisteren was.’
Je ziet het, ik was niet in staat deze brief af te sluiten zonder een naar staaltje sarcasme. Het bewees wel hoe verliefd ik nog was.
Ik las en herlas de brief tien keer, en de gedachte dat hij Marguerite pijn zou doen kalmeerde me een beetje. Ik probeerde net zo hard te zijn als ik me in die brief voordeed en toen om acht uur mijn bediende binnenkwam, stopte ik hem de envelop in zijn handen en vroeg hem die onmiddellijk te bezorgen.
‘Moet ik op een antwoord wachten?’ vroeg Joseph (mijn bediende heette Joseph, zoals alle bedienden).
‘Zeg maar dat je geen idee hebt als ze ernaar vragen en wacht dan.’
Ik klampte me vast aan de hoop dat ze me zou antwoorden. Wat zijn we toch laf!
Terwijl mijn bediende op pad was, was ik de hele tijd hyperzenuwachtig. Dan weer bedacht ik hoe Marguerite zich aan me had gegeven en vroeg ik me af waar ik de brutaliteit vandaan haalde om haar zo’n brief te schrijven. Ze kon me antwoorden dat niet meneer de G… mij bedroog, maar ik hem: een redenering die een heleboel vrouwen in staat stelt er meer dan één minnaar op na te houden. Maar dan weer herinnerde ik me de verliefde woorden van deze vrouw, en hield ik mezelf voor dat mijn brief nog te vriendelijk was, en dat je je niet kras genoeg kunt uitdrukken om een vrouw af te straffen die een liefde die zo oprecht was als die van mij belachelijk maakte. Dan weer zei ik tegen mezelf dat ik beter niet had kunnen schrijven, dat ik in de loop van de dag bij haar langs had moeten gaan, omdat ik dan het genoegen had gehad getuige te zijn van de tranen die ik haar ontlokte.
Uiteindelijk begon ik me af te vragen wat ze me zou schrijven, en ik was al bereid ieder excuus te aanvaarden dat ze zou aanvoeren.
Joseph kwam terug.
‘En?’ vroeg ik.
‘Meneer,’ antwoordde hij, ‘mevrouw sliep nog, maar ze krijgt uw brief zodra ze belt. Als er een antwoord is, brengen ze dat.’
Ze sliep nog!
Honderd keer stond ik op het punt om mijn brief terug te laten halen. Maar steeds zei ik bij mezelf: ‘Ze hebben hem haar misschien al overhandigd, en dan lijkt het of ik spijt heb.’
Hoe dichter we bij het tijdstip kwamen waarop ze me waarschijnlijk zou antwoorden, hoe meer spijt ik had van wat ik haar had geschreven.
Tien uur, elf uur, twaalf.
Tegen het middaguur was ik zover dat ik bijna naar onze afspraak was gegaan alsof er niets was gebeurd. Ik wist niet meer wat ik doen moest om me te verlossen van de ijzeren band die me omklemde.
Vervolgens dacht ik, met de bijgelovigheid van iemand die zit te wachten, dat ik bij mijn thuiskomst een antwoord zou vinden als ik er nu even uitging. Brieven waar je op zit te wachten komen vaak als je niet thuis bent.
Ik ging weg onder het voorwendsel dat ik ging lunchen.[1]
In plaats van, zoals ik gewend was, te gaan lunchen in het café Foy, op de hoek van de boulevard des Italiens, ging ik naar Palais Royal[2] en liep ik door de rue d’Antin. Steeds als ik in de verte een vrouw zag, dacht ik dat het Nanine was, met een antwoord op mijn brief. Maar er was geen kip op straat. Ik kwam aan bij Palais Royal, ik ging naar binnen bij Véry. De kelner gaf me te eten, of liever serveerde me het een en ander, want ik at niet echt. Of ik wilde of niet, mijn blik bleef gericht op de klok.
Ik ging terug naar huis, ervan overtuigd dat er een brief zou zijn van Marguerite. De portier had niets ontvangen. Ik hoopte nog op mijn bediende, maar die had niemand gezien sinds mijn vertrek.
Als Marguerite van plan was geweest me te antwoorden, dan had ze dat al lang gedaan.
Ik begon spijt te krijgen van de bewoordingen van mijn brief. Ik had beter helemaal niets kunnen schrijven, dan was ze ongerust geworden en had iets moeten doen: ze had me moeten vragen waarom ik niet op onze afspraak was verschenen, en dan had ik haar dat kunnen zeggen. En dan had ze zich wel moeten verontschuldigen, en dat was wat ik wilde, dat ze zich verontschuldigde. Ik had al het gevoel dat ik ieder excuus zou aanvaarden dat ze zou aanvoeren en dat ik alles prettiger zou vinden dan haar niet meer te zien.
Uiteindelijk begon ik te geloven dat ze zelf naar me toe zou komen, maar uur na uur ging voorbij en ze kwam niet.
Het was duidelijk, Marguerite was anders dan andere vrouwen want er zijn er niet veel die niet tenminste iets antwoorden als ze zo’n brief krijgen als ik had geschreven.
Om vijf uur ging ik haastig naar de Champs Elysées.
Als ik haar zie, dacht ik, dan neem ik een onverschillig air aan, en ze zal denken dat ik al niet meer met haar bezig ben.
In de bocht van de rue Royale zag ik haar langskomen in haar rijtuig. Het gebeurde zo plotseling dat ik verbleekte. Ik weet niet of ze dat zag; ik was zo geëmotioneerd dat ik alleen maar haar rijtuig zag.
Ik liep niet verder naar de Champs Elysées. Ik begon de theateraffiches te bestuderen, want ik had nog een kans om haar te zien. Er was een première in het Palais Royal. Marguerite zou daar natuurlijk bij zijn. Ik was om zeven uur in het theater. De loges liepen vol, maar geen Marguerite. Ik verliet het Palais Royal en ik liep alle theaters af waar ze regelmatig kwam, het Vaudeville, het variététheater, de Opéra Comique.
Ze was nergens.
Misschien had mijn brief haar zoveel verdriet gedaan dat ze geen zin meer had in het theater. Of ze was bang voor een woordenwisseling als mij tegen kwam.
Tenminste dat is wat mijn ijdelheid me influisterde terwijl ik over de boulevard liep - toen ik Gaston tegenkwam, die me vroeg waar ik vandaan kwam.
‘Van het Palais Royal.’
‘Ik van de Opéra,’ zei hij. ‘Ik meende zelfs dat ik je daar zag.’
‘Hoezo?’
‘Marguerite was daar.’
‘Aha, was ze daar?’
‘Ja?’
‘Alleen?’
‘Nee, met een vriendin.’
‘Verder niet?’
‘De graaf de G… is even in haar loge geweest. Maar ze ging weg met de hertog. Ik verwachtte steeds dat jij zou verschijnen. Er was naast mij een stallesplaats die de hele avond onbezet bleef. Ik dacht dat jij hem gereserveerd had.’
‘Waarom zou ik ergens heen gaan waar Marguerite is?’
‘Ja verdomme, omdat je haar minnaar bent.’
‘Wie zegt dat?’
‘Prudence. Ik kwam haar gisteren tegen. Gelukwensen, man. Een mooie maîtresse, die niet voor iedereen is weggelegd. Wees er maar zuinig op.’
Die simpele opmerking van Gaston liet me inzien hoe dwaas mijn gevoeligheden waren. Als hij me dit gisteren had gezegd, had ik vast en zeker die belachelijke brief vanmorgen niet geschreven.
Ik stond op het punt om naar Prudence te gaan, om haar te vragen Marguerite te zeggen dat ik haar wilde spreken. Maar ik was bang dat ze zich zou willen wreken en dat ze zou zeggen dat ze geen tijd voor me had. Ik liep daarom terug naar huis, via de rue d’Antin.
Ik vroeg nog een keer aan mijn portier of er een brief voor mij was.
Niets!
Misschien wilde ze zien of ik nog iets zou doen, en of ik mijn brief zou herroepen, zei ik bij mezelf terwijl ik naar bed ging. Als ze ziet dat ik niet heb geschreven, schrijft zij me morgen.
[Verder lezen]
[1] Nou ja, uiteraard wat Fransen dejeuner noemen.
[2] Niet het gebouw zelf, maar het complex daaromheen. Very, waar Armand uiteindelijk gaat eten bevond zich aan de Galerie de Beaujolais, bij de Jardin du Palais Royal.
In mijn verbeelding formuleerde ik de ene brief na de andere.
Ik had een affaire gehad met een meisje dat net zo was als alle meisjes van plezier. Ik had haar veel te veel geïdealiseerd, dat was duidelijk, en ze had me behandeld als een scholier, en om me te bedriegen een trucje toegepast dat zo simpel was dat het beledigend was. Mijn eigenliefde kreeg de overhand. Ik moest deze vrouw verlaten zonder haar het plezier gunnen haar te laten merken hoe ik leed onder de breuk. Dit schreef ik haar uiteindelijk, in mijn mooiste handschrift en met in mijn ogen tranen van woede en verdriet:
Lieve Marguerite,
Ik hoop dat je ziekte van gisteren is meegevallen. Om elf uur ’s avonds heb ik naar je geïnformeerd, en ik hoorde dat je nog niet thuis was. Meneer de G… was fortuinlijker dan ik, want hij kwam kort daarna, en om vier uur ’s nachts was hij nog bij je.
Neem me de paar vervelende uren niet kwalijk die ik je heb bezorgd. Je kunt er zeker van zijn dat ik de weinige gelukkige uren die ik je schuldig ben nooit zal vergeten.
Ik zou natuurlijk zijn komen informeren naar je gezondheid vandaag, maar ik ben van plan naar mijn vader te gaan. Adieu, Marguerite. Ik ben niet rijk genoeg om je lief te hebben zoals ik zou willen, en niet arm genoeg om je lief te hebben zoals jij dat wilt. We moeten dus alles maar vergeten: jij een naam die mettertijd niet veel meer voor je zal betekenen, ik een geluk dat niet voor me is weggelegd.
Hierbij je sleutel terug, die ik nooit heb gebruikt, en waar je misschien nog iets aan hebt als je vaak ziek bent zoals je dat gisteren was.’
Je ziet het, ik was niet in staat deze brief af te sluiten zonder een naar staaltje sarcasme. Het bewees wel hoe verliefd ik nog was.
Ik las en herlas de brief tien keer, en de gedachte dat hij Marguerite pijn zou doen kalmeerde me een beetje. Ik probeerde net zo hard te zijn als ik me in die brief voordeed en toen om acht uur mijn bediende binnenkwam, stopte ik hem de envelop in zijn handen en vroeg hem die onmiddellijk te bezorgen.
‘Moet ik op een antwoord wachten?’ vroeg Joseph (mijn bediende heette Joseph, zoals alle bedienden).
‘Zeg maar dat je geen idee hebt als ze ernaar vragen en wacht dan.’
Ik klampte me vast aan de hoop dat ze me zou antwoorden. Wat zijn we toch laf!
Terwijl mijn bediende op pad was, was ik de hele tijd hyperzenuwachtig. Dan weer bedacht ik hoe Marguerite zich aan me had gegeven en vroeg ik me af waar ik de brutaliteit vandaan haalde om haar zo’n brief te schrijven. Ze kon me antwoorden dat niet meneer de G… mij bedroog, maar ik hem: een redenering die een heleboel vrouwen in staat stelt er meer dan één minnaar op na te houden. Maar dan weer herinnerde ik me de verliefde woorden van deze vrouw, en hield ik mezelf voor dat mijn brief nog te vriendelijk was, en dat je je niet kras genoeg kunt uitdrukken om een vrouw af te straffen die een liefde die zo oprecht was als die van mij belachelijk maakte. Dan weer zei ik tegen mezelf dat ik beter niet had kunnen schrijven, dat ik in de loop van de dag bij haar langs had moeten gaan, omdat ik dan het genoegen had gehad getuige te zijn van de tranen die ik haar ontlokte.
Uiteindelijk begon ik me af te vragen wat ze me zou schrijven, en ik was al bereid ieder excuus te aanvaarden dat ze zou aanvoeren.
Joseph kwam terug.
‘En?’ vroeg ik.
‘Meneer,’ antwoordde hij, ‘mevrouw sliep nog, maar ze krijgt uw brief zodra ze belt. Als er een antwoord is, brengen ze dat.’
Ze sliep nog!
Honderd keer stond ik op het punt om mijn brief terug te laten halen. Maar steeds zei ik bij mezelf: ‘Ze hebben hem haar misschien al overhandigd, en dan lijkt het of ik spijt heb.’
Hoe dichter we bij het tijdstip kwamen waarop ze me waarschijnlijk zou antwoorden, hoe meer spijt ik had van wat ik haar had geschreven.
Tien uur, elf uur, twaalf.
Tegen het middaguur was ik zover dat ik bijna naar onze afspraak was gegaan alsof er niets was gebeurd. Ik wist niet meer wat ik doen moest om me te verlossen van de ijzeren band die me omklemde.
Vervolgens dacht ik, met de bijgelovigheid van iemand die zit te wachten, dat ik bij mijn thuiskomst een antwoord zou vinden als ik er nu even uitging. Brieven waar je op zit te wachten komen vaak als je niet thuis bent.
Ik ging weg onder het voorwendsel dat ik ging lunchen.[1]
In plaats van, zoals ik gewend was, te gaan lunchen in het café Foy, op de hoek van de boulevard des Italiens, ging ik naar Palais Royal[2] en liep ik door de rue d’Antin. Steeds als ik in de verte een vrouw zag, dacht ik dat het Nanine was, met een antwoord op mijn brief. Maar er was geen kip op straat. Ik kwam aan bij Palais Royal, ik ging naar binnen bij Véry. De kelner gaf me te eten, of liever serveerde me het een en ander, want ik at niet echt. Of ik wilde of niet, mijn blik bleef gericht op de klok.
Ik ging terug naar huis, ervan overtuigd dat er een brief zou zijn van Marguerite. De portier had niets ontvangen. Ik hoopte nog op mijn bediende, maar die had niemand gezien sinds mijn vertrek.
Als Marguerite van plan was geweest me te antwoorden, dan had ze dat al lang gedaan.
Ik begon spijt te krijgen van de bewoordingen van mijn brief. Ik had beter helemaal niets kunnen schrijven, dan was ze ongerust geworden en had iets moeten doen: ze had me moeten vragen waarom ik niet op onze afspraak was verschenen, en dan had ik haar dat kunnen zeggen. En dan had ze zich wel moeten verontschuldigen, en dat was wat ik wilde, dat ze zich verontschuldigde. Ik had al het gevoel dat ik ieder excuus zou aanvaarden dat ze zou aanvoeren en dat ik alles prettiger zou vinden dan haar niet meer te zien.
Uiteindelijk begon ik te geloven dat ze zelf naar me toe zou komen, maar uur na uur ging voorbij en ze kwam niet.
Het was duidelijk, Marguerite was anders dan andere vrouwen want er zijn er niet veel die niet tenminste iets antwoorden als ze zo’n brief krijgen als ik had geschreven.
Om vijf uur ging ik haastig naar de Champs Elysées.
Als ik haar zie, dacht ik, dan neem ik een onverschillig air aan, en ze zal denken dat ik al niet meer met haar bezig ben.
In de bocht van de rue Royale zag ik haar langskomen in haar rijtuig. Het gebeurde zo plotseling dat ik verbleekte. Ik weet niet of ze dat zag; ik was zo geëmotioneerd dat ik alleen maar haar rijtuig zag.
Ik liep niet verder naar de Champs Elysées. Ik begon de theateraffiches te bestuderen, want ik had nog een kans om haar te zien. Er was een première in het Palais Royal. Marguerite zou daar natuurlijk bij zijn. Ik was om zeven uur in het theater. De loges liepen vol, maar geen Marguerite. Ik verliet het Palais Royal en ik liep alle theaters af waar ze regelmatig kwam, het Vaudeville, het variététheater, de Opéra Comique.
Ze was nergens.
Misschien had mijn brief haar zoveel verdriet gedaan dat ze geen zin meer had in het theater. Of ze was bang voor een woordenwisseling als mij tegen kwam.
Tenminste dat is wat mijn ijdelheid me influisterde terwijl ik over de boulevard liep - toen ik Gaston tegenkwam, die me vroeg waar ik vandaan kwam.
‘Van het Palais Royal.’
‘Ik van de Opéra,’ zei hij. ‘Ik meende zelfs dat ik je daar zag.’
‘Hoezo?’
‘Marguerite was daar.’
‘Aha, was ze daar?’
‘Ja?’
‘Alleen?’
‘Nee, met een vriendin.’
‘Verder niet?’
‘De graaf de G… is even in haar loge geweest. Maar ze ging weg met de hertog. Ik verwachtte steeds dat jij zou verschijnen. Er was naast mij een stallesplaats die de hele avond onbezet bleef. Ik dacht dat jij hem gereserveerd had.’
‘Waarom zou ik ergens heen gaan waar Marguerite is?’
‘Ja verdomme, omdat je haar minnaar bent.’
‘Wie zegt dat?’
‘Prudence. Ik kwam haar gisteren tegen. Gelukwensen, man. Een mooie maîtresse, die niet voor iedereen is weggelegd. Wees er maar zuinig op.’
Die simpele opmerking van Gaston liet me inzien hoe dwaas mijn gevoeligheden waren. Als hij me dit gisteren had gezegd, had ik vast en zeker die belachelijke brief vanmorgen niet geschreven.
Ik stond op het punt om naar Prudence te gaan, om haar te vragen Marguerite te zeggen dat ik haar wilde spreken. Maar ik was bang dat ze zich zou willen wreken en dat ze zou zeggen dat ze geen tijd voor me had. Ik liep daarom terug naar huis, via de rue d’Antin.
Ik vroeg nog een keer aan mijn portier of er een brief voor mij was.
Niets!
Misschien wilde ze zien of ik nog iets zou doen, en of ik mijn brief zou herroepen, zei ik bij mezelf terwijl ik naar bed ging. Als ze ziet dat ik niet heb geschreven, schrijft zij me morgen.
[Verder lezen]
[1] Nou ja, uiteraard wat Fransen dejeuner noemen.
[2] Niet het gebouw zelf, maar het complex daaromheen. Very, waar Armand uiteindelijk gaat eten bevond zich aan de Galerie de Beaujolais, bij de Jardin du Palais Royal.
vrijdag 28 juni 2019
28. Ze omhelsde me steviger
Eindelijk ging de graaf weg. Hij stapte in zijn rijtuig en verdween. Prudence sloot het venster.
Op hetzelfde moment riep Marguerite.
‘Kom gauw,’ zei ze. 'De tafel wordt gedekt, we gaan iets eten.’
Toen ik binnenkwam rende ze op me af en vloog me om de hals. Ze kuste me uit alle macht.
‘Zijn we nog steeds aan het mokken?’ zei ze.
‘Nee, het is klaar,’ zei Prudence. Ik heb hem een preek gegeven en hij heeft beloofd verstandig te zijn.’
‘Prachtig.’
Of ik wilde of niet, ik wierp een blik op het bed. Het was nog netjes opgemaakt. Wat Marguerite betreft, zij had haar witte peignoir al aan.
We gingen aan tafel.
Charmant, lief, spraakzaam, Marguerite was het allemaal, en ik moest mezelf zo nu en dan voor ogen houden dat dit ook alles was wat ik van haar mocht verwachten, en dat heel wat mensen blij zouden zijn om in mijn schoenen te staan. Ik hoefde, net als de herder van Vergilius, alleen maar de genietingen te ondergaan die een god, of liever een godin voor mij in petto had.
Ik probeerde Prudences lessen in de praktijk te brengen en net zo vrolijk te zijn als mijn disgenoten. Maar wat bij hen natuurlijk was, was bij mij geforceerd en het scheelde weinig of het nerveuze gelach waarmee ik hun een rad voor de ogen probeerde te draaien ging over in tranen.
Eindelijk was de maaltijd voorbij en ik bleef samen met Marguerite. Ze ging, zoals ze dat gewend was, op het tapijt zitten voor het vuur. Met een triest air staarde ze in de vlammen.
Ze mijmerde. Maar waarover? Ik weet het niet. Ik keek haar aan, vol liefde en bijna bang als ik dacht aan het lijden dat ik bereid was voor haar te doorstaan.
‘Weet je waar ik aan denk?’
‘Nee?’
'Aan een oplossing die ik heb gevonden.’
‘Wat voor oplossing?’
‘Ik kan het je nog niet zeggen, maar ik kan wel zeggen wat het resultaat zou zijn. Het resultaat zou zijn dat ik over een maandje vrij ben, ik zou niets meer hoeven te doen en we zouden samen de zomer kunnen doorbrengen op het land.’
‘En je kunt me niet zeggen hoe je dat wilt klaarspelen?’
‘Nee. Je hoeft alleen maar van me te houden zoals ik van jou houd, en dan zal het lukken.’
‘En jij hebt in je eentje die oplossing gevonden?’
‘Ja.’
‘En jij voert dat plan in je eentje uit?’
‘Ja, de zorgen zijn voor mij in mijn eentje,’ zei Marguerite met een glimlach die ik nooit zal vergeten. 'Maar we zullen er samen van profiteren.’
Bij het woord profiteren bloosde ik, want ik moest denken aan Manon Lescaut, die samen met haar minnaar Des Grieux het geld van meneer de B… opmaakte. Ik stond op en ik antwoordde een beetje bot:
‘Alsjeblieft, mijn lieve Marguerite, als we ergens van profiteren, laat het dan zijn van iets wat ik zelf bedenk, en wat ik zelf tot uitvoering breng.’
‘Wat zeg je me nou?’
‘Ik zeg dat ik bang ben dat meneer de graaf van G… die oplossing samen met jou heeft bedacht en dat ik noch met de lusten noch met de lasten ervan iets te maken wil hebben.’
‘Je bent een groot kind. Ik geloofde dat je van me hield, maar ik vergis me. Nou, goed dan.’
En tegelijkertijd stond ze op, ze deed de piano open en ze begon weer de Auffforderung zum Tanz te spelen tot die passage in majeur waarin ze steeds vastliep.
Was dat een gewoontegebaar, of wilde ze me herinneren aan de dag waarop we elkaar hadden leren kennen? Ik weet het niet. Het enige wat ik weet is dat met die melodie de herinneringen terugkwamen, en ik liep op haar af, ik nam haar hoofd tussen mijn handen en ik omhelsde haar.
‘Vergeef je me?’ zei ik.
‘Zoals je ziet,’ zei ze. ‘Maar het is wel zo dat dit pas onze tweede dag is, en er is al iets dat ik je moet vergeven. Die belofte van je, van blinde gehoorzaamheid, die houd je slecht.’
‘Wat wil je, Marguerite, ik hou teveel van je. Ik kan gewoon niet verdragen dat je iets denkt en dat ik het niet weet. Wat je me zo-even voorstelde, dat zou me gek van blijdschap maken, maar mijn hart knijpt dicht van angst als ik denk aan het mysterie dat aan de uitvoering van je plan voorafgaat.’
‘Kom, laten we maar even praten,’ zei ze, terwijl ze mijn handen vastpakte en me aankeek met een onweerstaanbare glimlach. ‘Je houdt van me, toch? En het zou je gelukkig maken om drie of vier maanden met mij naar buiten te gaan. Ik zou zelf ook gelukkig zijn, zo met zijn tweeën, en ik zou niet alleen gelukkig zijn, ik heb het ook nodig voor mijn gezondheid. Ik kan niet zo lang weg uit Parijs zonder mijn zaken te regelen en de zaken van een vrouw als ik zijn altijd heel ingewikkeld. Maar nu heb ik een manier gevonden om het een met het andere te verzoenen, mijn zaken en mijn liefde voor jou - ja, voor jou, niet lachen, ik ben stom genoeg om van je te houden! En hup, daar trek jij een grote broek aan en je bestookt me met grote woorden. Kind, groot kind! Je moet gewoon van me houden en je verder nergens ongerust over maken. Is dat afgesproken?’
‘Alles wat je wilt is afgesproken, dat weet je.’
‘Mooi dan. Binnen een maand zijn we in een of ander dorpje. We wandelen langs het water, en we drinken melk. Je vindt het raar dat ik dat ik zo praat, ik, Marguerite Gautier. Maar dat komt, mijn vriend, omdat dit Parijse leven, dat me zo gelukkig lijkt te maken, als het me niet brandt, verveelt het me. En dan verlang ik ineens naar een rustiger leven, een leven dat me herinnert aan mijn kinderjaren. Want kinderjaren heeft iedereen gehad, wat er ook van hem geworden is. O kalm maar, ik ga je niet vertellen dat ik de dochter ben van een gepensioneerde kolonel en dat ik ben grootgebracht op het internaat van Saint Denis. Ik ben een arm boerenmeisje en zes jaar geleden kon ik nog niet eens mijn naam schrijven. Nu, dat stelt je gerust, of niet?
Waarom ben jij toch de eerste met wie ik de vreugde wil delen van dit verlangen van mij? Dat moet wel zijn omdat ik zag dat je van me hield om mijzelf en niet om jezelf, terwijl alle anderen altijd alleen maar van me gehouden hebben om zichzelf.
Weet je, ik ben dikwijls op het land geweest, maar nooit zoals ik dat eigenlijk wilde. Ik reken op jou om me een tijd te bezorgen van onbezorgd geluk. Wees alsjeblieft lief en doe met dat plezier. Zeg bij jezelf: “Ze wordt niet oud, en op een dag zal het me berouwen als ik het eerste wat ze van me vroeg niet heb gedaan, en dat terwijl het zo gemakkelijk was om te doen.”’
Wat moet je antwoorden op zulke woorden, vooral met de verse herinnering aan een eerste liefdesnacht en in afwachting van een tweede.
Een uur later hield ik Marguerite in mijn armen, en als ze me gevraagd had een misdaad te begaan, ik zou niet geaarzeld hebben.
Om zes uur ‘morgens vertrok ik en voor het vertrek zei ik: ‘Tot vanavond?’
Ze omhelsde me steviger, maar ze zei niets.
In de loop van de dag kreeg ik een briefje met deze woorden:
Lief kind, ik voel me niet zo lekker, de dokter wil dat ik rust neem. ik ga op tijd naar bed vanavond en ik zal je niet zien. Maar om het goed te maken, verwacht ik je morgenmiddag om twaalf uur. Ik houd van je.
Het eerste wat ik zei was: ‘Ze bedriegt me!’ Het ijskoude zweet stond op mijn voorhoofd, want ik was al zo verslingerd aan deze vrouw dat de verdenking me totaal van mijn stuk bracht. En toch moest ik tijdens mijn verhouding met Marguerite bijna iedere dag op zoiets rekenen, en bij mijn andere maîtresses was me dit soort dingen vaak genoeg gebeurd zonder dat het me veel kon schelen. Hoe had deze vrouw zich zo meester gemaakt van mijn leven?
Toen bedacht ik dat ik, omdat ik haar sleutel had, haar gewoon kon bezoeken. Op die manier zou ik vlug genoeg te weten komen hoe het zat, en als ik haar aantrof in het gezelschap van een man, zou ik hem een klap om zijn oren geven.[2]
Ondertussen ging ik naar de Champs Elysées. Ik bleef daar vier uur. Ze verscheen niet. ’s Avonds liep ik alle theaters af, maar ze was nergens.
Om elf uur ging ik naar rue d’Antin.
Er was geen licht in de ramen van Marguerite. Ik belde toch aan.
De portier vroeg waar ik heen wilde.
‘Op bezoek bij mevrouw Gautier,’ antwoordde ik.
‘Ze is nog niet terug.’
‘Ik wacht boven wel op haar.’
‘Er is daar niemand.’
Dat moest hij blijkbaar zeggen, maar ik kon natuurlijk mijn sleutel gebruiken. Ik was echter bang een schandaal te veroorzaken en me belachelijk te maken.
Ik ging alleen niet naar huis. Ik bleef in de straat rondhangen en verloor het huis van Marguerite niet uit het oog. Ik had het gevoel dat ik nog iets te weten zou komen of tenminste dat mijn verdenkingen bevestigd zouden worden.
Tegen middernacht stopte er een koets die ik goed kende bij nummer 9.
Graaf de G... stapte uit en ging het huis binnen, nadat hij zijn rijtuig had weggestuurd.
Een ogenblik hoopte ik dat hij net als ik te horen zou krijgen dat Marguerite niet thuis was, en dat ik hem weer naar buiten zou zien komen. Maar om vier uur ’s ochtends wachtte ik nog.
Ik had drie weken lang heel erg veel verdriet gehad, maar dat was niets, denk ik, bij het verdriet van die nacht.
[Verder lezen]
[1] Een beroemde meisjesschool.
[2] En hem daarmee uitdagen voor een duel.
Op hetzelfde moment riep Marguerite.
‘Kom gauw,’ zei ze. 'De tafel wordt gedekt, we gaan iets eten.’
Toen ik binnenkwam rende ze op me af en vloog me om de hals. Ze kuste me uit alle macht.
‘Zijn we nog steeds aan het mokken?’ zei ze.
‘Nee, het is klaar,’ zei Prudence. Ik heb hem een preek gegeven en hij heeft beloofd verstandig te zijn.’
‘Prachtig.’
Of ik wilde of niet, ik wierp een blik op het bed. Het was nog netjes opgemaakt. Wat Marguerite betreft, zij had haar witte peignoir al aan.
We gingen aan tafel.
Charmant, lief, spraakzaam, Marguerite was het allemaal, en ik moest mezelf zo nu en dan voor ogen houden dat dit ook alles was wat ik van haar mocht verwachten, en dat heel wat mensen blij zouden zijn om in mijn schoenen te staan. Ik hoefde, net als de herder van Vergilius, alleen maar de genietingen te ondergaan die een god, of liever een godin voor mij in petto had.
Ik probeerde Prudences lessen in de praktijk te brengen en net zo vrolijk te zijn als mijn disgenoten. Maar wat bij hen natuurlijk was, was bij mij geforceerd en het scheelde weinig of het nerveuze gelach waarmee ik hun een rad voor de ogen probeerde te draaien ging over in tranen.
Eindelijk was de maaltijd voorbij en ik bleef samen met Marguerite. Ze ging, zoals ze dat gewend was, op het tapijt zitten voor het vuur. Met een triest air staarde ze in de vlammen.
Ze mijmerde. Maar waarover? Ik weet het niet. Ik keek haar aan, vol liefde en bijna bang als ik dacht aan het lijden dat ik bereid was voor haar te doorstaan.
‘Weet je waar ik aan denk?’
‘Nee?’
'Aan een oplossing die ik heb gevonden.’
‘Wat voor oplossing?’
‘Ik kan het je nog niet zeggen, maar ik kan wel zeggen wat het resultaat zou zijn. Het resultaat zou zijn dat ik over een maandje vrij ben, ik zou niets meer hoeven te doen en we zouden samen de zomer kunnen doorbrengen op het land.’
‘En je kunt me niet zeggen hoe je dat wilt klaarspelen?’
‘Nee. Je hoeft alleen maar van me te houden zoals ik van jou houd, en dan zal het lukken.’
‘En jij hebt in je eentje die oplossing gevonden?’
‘Ja.’
‘En jij voert dat plan in je eentje uit?’
‘Ja, de zorgen zijn voor mij in mijn eentje,’ zei Marguerite met een glimlach die ik nooit zal vergeten. 'Maar we zullen er samen van profiteren.’
Bij het woord profiteren bloosde ik, want ik moest denken aan Manon Lescaut, die samen met haar minnaar Des Grieux het geld van meneer de B… opmaakte. Ik stond op en ik antwoordde een beetje bot:
‘Alsjeblieft, mijn lieve Marguerite, als we ergens van profiteren, laat het dan zijn van iets wat ik zelf bedenk, en wat ik zelf tot uitvoering breng.’
‘Wat zeg je me nou?’
‘Ik zeg dat ik bang ben dat meneer de graaf van G… die oplossing samen met jou heeft bedacht en dat ik noch met de lusten noch met de lasten ervan iets te maken wil hebben.’
‘Je bent een groot kind. Ik geloofde dat je van me hield, maar ik vergis me. Nou, goed dan.’
En tegelijkertijd stond ze op, ze deed de piano open en ze begon weer de Auffforderung zum Tanz te spelen tot die passage in majeur waarin ze steeds vastliep.
Was dat een gewoontegebaar, of wilde ze me herinneren aan de dag waarop we elkaar hadden leren kennen? Ik weet het niet. Het enige wat ik weet is dat met die melodie de herinneringen terugkwamen, en ik liep op haar af, ik nam haar hoofd tussen mijn handen en ik omhelsde haar.
‘Vergeef je me?’ zei ik.
‘Zoals je ziet,’ zei ze. ‘Maar het is wel zo dat dit pas onze tweede dag is, en er is al iets dat ik je moet vergeven. Die belofte van je, van blinde gehoorzaamheid, die houd je slecht.’
‘Wat wil je, Marguerite, ik hou teveel van je. Ik kan gewoon niet verdragen dat je iets denkt en dat ik het niet weet. Wat je me zo-even voorstelde, dat zou me gek van blijdschap maken, maar mijn hart knijpt dicht van angst als ik denk aan het mysterie dat aan de uitvoering van je plan voorafgaat.’
‘Kom, laten we maar even praten,’ zei ze, terwijl ze mijn handen vastpakte en me aankeek met een onweerstaanbare glimlach. ‘Je houdt van me, toch? En het zou je gelukkig maken om drie of vier maanden met mij naar buiten te gaan. Ik zou zelf ook gelukkig zijn, zo met zijn tweeën, en ik zou niet alleen gelukkig zijn, ik heb het ook nodig voor mijn gezondheid. Ik kan niet zo lang weg uit Parijs zonder mijn zaken te regelen en de zaken van een vrouw als ik zijn altijd heel ingewikkeld. Maar nu heb ik een manier gevonden om het een met het andere te verzoenen, mijn zaken en mijn liefde voor jou - ja, voor jou, niet lachen, ik ben stom genoeg om van je te houden! En hup, daar trek jij een grote broek aan en je bestookt me met grote woorden. Kind, groot kind! Je moet gewoon van me houden en je verder nergens ongerust over maken. Is dat afgesproken?’
‘Alles wat je wilt is afgesproken, dat weet je.’
‘Mooi dan. Binnen een maand zijn we in een of ander dorpje. We wandelen langs het water, en we drinken melk. Je vindt het raar dat ik dat ik zo praat, ik, Marguerite Gautier. Maar dat komt, mijn vriend, omdat dit Parijse leven, dat me zo gelukkig lijkt te maken, als het me niet brandt, verveelt het me. En dan verlang ik ineens naar een rustiger leven, een leven dat me herinnert aan mijn kinderjaren. Want kinderjaren heeft iedereen gehad, wat er ook van hem geworden is. O kalm maar, ik ga je niet vertellen dat ik de dochter ben van een gepensioneerde kolonel en dat ik ben grootgebracht op het internaat van Saint Denis. Ik ben een arm boerenmeisje en zes jaar geleden kon ik nog niet eens mijn naam schrijven. Nu, dat stelt je gerust, of niet?
Waarom ben jij toch de eerste met wie ik de vreugde wil delen van dit verlangen van mij? Dat moet wel zijn omdat ik zag dat je van me hield om mijzelf en niet om jezelf, terwijl alle anderen altijd alleen maar van me gehouden hebben om zichzelf.
Weet je, ik ben dikwijls op het land geweest, maar nooit zoals ik dat eigenlijk wilde. Ik reken op jou om me een tijd te bezorgen van onbezorgd geluk. Wees alsjeblieft lief en doe met dat plezier. Zeg bij jezelf: “Ze wordt niet oud, en op een dag zal het me berouwen als ik het eerste wat ze van me vroeg niet heb gedaan, en dat terwijl het zo gemakkelijk was om te doen.”’
Wat moet je antwoorden op zulke woorden, vooral met de verse herinnering aan een eerste liefdesnacht en in afwachting van een tweede.
Een uur later hield ik Marguerite in mijn armen, en als ze me gevraagd had een misdaad te begaan, ik zou niet geaarzeld hebben.
Om zes uur ‘morgens vertrok ik en voor het vertrek zei ik: ‘Tot vanavond?’
Ze omhelsde me steviger, maar ze zei niets.
In de loop van de dag kreeg ik een briefje met deze woorden:
Lief kind, ik voel me niet zo lekker, de dokter wil dat ik rust neem. ik ga op tijd naar bed vanavond en ik zal je niet zien. Maar om het goed te maken, verwacht ik je morgenmiddag om twaalf uur. Ik houd van je.
Het eerste wat ik zei was: ‘Ze bedriegt me!’ Het ijskoude zweet stond op mijn voorhoofd, want ik was al zo verslingerd aan deze vrouw dat de verdenking me totaal van mijn stuk bracht. En toch moest ik tijdens mijn verhouding met Marguerite bijna iedere dag op zoiets rekenen, en bij mijn andere maîtresses was me dit soort dingen vaak genoeg gebeurd zonder dat het me veel kon schelen. Hoe had deze vrouw zich zo meester gemaakt van mijn leven?
Toen bedacht ik dat ik, omdat ik haar sleutel had, haar gewoon kon bezoeken. Op die manier zou ik vlug genoeg te weten komen hoe het zat, en als ik haar aantrof in het gezelschap van een man, zou ik hem een klap om zijn oren geven.[2]
Ondertussen ging ik naar de Champs Elysées. Ik bleef daar vier uur. Ze verscheen niet. ’s Avonds liep ik alle theaters af, maar ze was nergens.
Om elf uur ging ik naar rue d’Antin.
Er was geen licht in de ramen van Marguerite. Ik belde toch aan.
De portier vroeg waar ik heen wilde.
‘Op bezoek bij mevrouw Gautier,’ antwoordde ik.
‘Ze is nog niet terug.’
‘Ik wacht boven wel op haar.’
‘Er is daar niemand.’
Dat moest hij blijkbaar zeggen, maar ik kon natuurlijk mijn sleutel gebruiken. Ik was echter bang een schandaal te veroorzaken en me belachelijk te maken.
Ik ging alleen niet naar huis. Ik bleef in de straat rondhangen en verloor het huis van Marguerite niet uit het oog. Ik had het gevoel dat ik nog iets te weten zou komen of tenminste dat mijn verdenkingen bevestigd zouden worden.
Tegen middernacht stopte er een koets die ik goed kende bij nummer 9.
Graaf de G... stapte uit en ging het huis binnen, nadat hij zijn rijtuig had weggestuurd.
Een ogenblik hoopte ik dat hij net als ik te horen zou krijgen dat Marguerite niet thuis was, en dat ik hem weer naar buiten zou zien komen. Maar om vier uur ’s ochtends wachtte ik nog.
Ik had drie weken lang heel erg veel verdriet gehad, maar dat was niets, denk ik, bij het verdriet van die nacht.
[Verder lezen]
[1] Een beroemde meisjesschool.
[2] En hem daarmee uitdagen voor een duel.
donderdag 27 juni 2019
27. Wat is het leven maar kort
‘U was er bijna net zo snel als wij,' zei Prudence tegen me.
‘Ja,’ antwoordde ik mechanisch. ‘Waar is Marguerite?’
‘Thuis.’
‘Alleen?’
‘Met meneer de G…’
Ik ijsbeerde met grote stappen door de salon.
‘Wat hebt u?’
‘Denk je dat ik het leuk vind om hier te wachten tot meneer de G… vertrekt?’
‘Nou bent u niet redelijk hoor. U snapt toch wel dat Marguerite de graaf niet zo maar aan de deur kan zetten? Meneer de G… is heel lang met haar geweest, hij heeft haar altijd veel geld gegeven. Hij geeft haar nog steeds geld. Marguerite geeft meer dan honderdduizend franc per jaar uit. Ze heeft veel schulden. De hertog stuurt haar altijd geld als ze erom vraagt, maar ze durft hem niet steeds zoveel te vragen als ze nodig heeft. Ze moet geen ruzie krijgen met de graaf, die haar zo’n tienduizend per jaar waard is. Op zijn minst.
Marguerite is erg op u gesteld, beste vriend, maar jullie verhouding moet niet te serieus worden – in haar belang maar ook in het uwe. Met uw jaargeld van zeven of acht duizend franc kunt u haar luxe niet financieren. U kunt nog niet het onderhoud van haar rijtuig bekostigen. Neem Marguerite zoals ze is, een lieve meid, geestig, mooi. Wees een maand lang haar minnaar, twee maanden. Geef haar bloemen, snoep, en huur haar loges. Maar haal u verder niets in het hoofd. Hang niet de jaloerse idioot uit. U weet best met wat voor iemand u te maken hebt. Marguerite is geen braaf meisje. U bevalt haar, u bent gek op haar. De rest? Laat maar lopen! Ik vind het schattig dat u zo gevoelig bent. Maar u hebt de aantrekkelijkste maîtresse van Parijs, ze ontvangt u in een magnifiek appartement, ze is behangen met diamanten, en ze hoeft u geen cent te kosten. En dan bent u niet tevreden. Wel verdikke, u wilt echt te veel.’
‘Ja, je hebt gelijk. Maar het is sterker dan mij. Het idee dat die man haar minnaar is, verschrikkelijk!’
‘Om te beginnen,’ zei Prudence, ‘is hij nog haar minnaar? Het is iemand die ze nodig heeft. Dat is alles. Ze laat hem al twee dagen niet meer bij zich toe. Vanmorgen is hij komen aanlopen, en ze kon niet anders dan zijn loge aannemen en hem toestaan haar te vergezellen. Hij heeft haar thuisgebracht, hij gaat even met haar naar binnen. Hij blijft niet, want u zit hier te wachten. Het is allemaal heel normaal, zou ik zeggen.
En de hertog? Wat vindt u daarvan?’
‘Ja, maar dat is een oude man. Ik weet zeker dat Marguerite niet zijn minnares is. Trouwens, één minnaar accepteren, dat is denkbaar. Maar twee? Dat begint op berekening te lijken. Een man die daarmee instemt, zelfs als dat uit liefde gebeurt, doet denken aan die lui van een minder slag die een beroep maken van dat soort toegeeflijkheid en met dat beroep geld verdienen.’
‘Ach nee, u bent helemaal niet bij de tijd. Ik ken er zo veel, mannen van adel, mannen van de wereld, rijken, die doen wat ik u aanraad, en allemaal heel soepeltjes, zonder schaamte zonder berouw. Je ziet dat dag in dag uit. Hoe denkt u in vredesnaam dat mainteneetjes hier in Parijs hun staat kunnen ophouden als ze er niet drie of vier minnaars op na houden. Niemand is zo gefortuneerd dat hij in zijn eentje de uitgaven van een vrouw als Marguerite kan dekken. Als je vijfhonderdduizend franc rente geniet, dat is hier in Frankrijk een enorm fortuin. Maar, beste vriend, vijfhonderdduizend franc rente zou niet genoeg zijn. Reken maar even mee. Een man met zo’n inkomen heeft een mooi huis, paarden, personeel, rijtuigen. Hij heeft ergens een concessie voor de jacht, hij heeft vrienden. Vaak is hij getrouwd, hij heeft kinderen. Neemt deel aan paardenraces, gokt, reist, weet ik veel. Allemaal gewoontes die verplichtingen scheppen en waar hij zich niet van kan losmaken zonder dat wordt gedacht dat hij zich heeft geruïneerd. Al met al kan iemand met vijfhonderdduizend rente zich niet permitteren meer aan een vrouw te besteden dan veertig- of vijftigduizend per jaar, en dat is nog veel. Dus? Die vrouw moet haar uitgaven bekostigen met extra liefdes. Met Marguerite valt het nog mee. Ze is door een godswonder een oude man tegen het lijf gelopen die tien miljoen heeft. Zijn vrouw en zijn dochter zijn dood. Hij heeft alleen nog neven, die zelf rijk zijn. De man geeft haar alles waar ze om vraagt en hoeft er niets voor terug te hebben. Maar meer dan zeventigduizend per jaar kan ze hem niet vragen. Ik weet zeker, als ze hem meer zou vragen, dan zou hij haar dat weigeren, ondanks zijn rijkdom en ondanks zijn genegenheid.
Al die jongemannen hier in Parijs met twintig- of dertigduizend per jaar, ze hebben nauwelijks genoeg om van te leven in het milieu waar ze zich ophouden, en ze weten maar al te goed dat een vrouw als Marguerite, als ze hun minnares is, met wat ze haar geven nog niet haar appartement en haar personeel kan betalen. Ze zeggen niet tegen haar dat ze dat weten, ze doen of ze niets in de gaten hebben en als ze er genoeg van hebben vertrekken ze. Als ze ijdel genoeg zijn om alles te willen betalen, dan zijn ze gek. Ze ruïneren zich, en kunnen zich, met in Parijs honderdduizend franc schuld, laten doodmaken in Afrika. En denkt u dat hun minnares hun dankbaar is? Helemaal niet. Ze zal denken dat ze haar positie aan hem heeft opgeofferd, en dat de affaire haar geld heeft gekost.
O, u vindt het beschamend he, wat ik u hier allemaal vertel. Maar het is zo. U bent een aardige vent, en ik ben helemaal gek op u, maar ik leef al weet ik hoelang tussen dit soort dames, ik weet hoe ze eigenlijk zijn. Wat ze waard zijn. En ik hoop echt dat u de bevlieging die een mooi meisje voor u heeft niet al te serieus neemt.
En trouwens, laten we er eens van uitgaan,’ ging Prudence verder, ‘dat Marguerite zoveel van u houdt dat ze bereid is de graaf op te geven, en ook de hertog als die achter jullie verhouding komt en wil dat ze kiest – dat zou voor haar een enorm groot offer zijn, dat is wel zeker. Wat voor offer kunt u daar tegenover stellen? Als u uiteindelijk genoeg van haar hebt en er een eind aan wilt maken, hoe kunt u haar schadeloos stellen voor alles wat u haar hebt laten verliezen? Dat kunt u niet. U hebt haar uit de wereld gestoten waar haar fortuin en haar toekomst van afhankelijk zijn. Ze heeft u haar mooiste jaren geschonken en daarna is ze vergeten. Of u bent in die situatie zo’n klootzak die haar haar verleden voor de voeten werpt. U verlaat haar en u zegt dat u daarmee niet anders doet als al haar eerdere minnaars, en u stort haar genadeloos in het verderf. Of anders, als u een fatsoenlijk mens bent en u voelt zich verplicht haar bij u te houden, dan stort u zichzelf onvermijdelijk in het verderf, want zo’n verhouding is vergeeflijk bij een jongeman, maar is dat niet meer als hij een rijpere leeftijd heeft bereikt. Ze is een obstakel voor alles: voor een familie en voor een carrière, voor alles wat je de tweede en de ultieme liefde van een man kunt noemen. Geloof me mijn vriend, u moet de dingen nemen voor wat ze waard zijn, de vrouwen voor wat ze zijn, en u moet hoe dan ook aan een betaalde liefde niet het recht geven u haar schuldenaar te noemen.’
Dat was een verstandige redenering, met een logica waartoe ik Prudence niet in staat had geacht. Ik kon alleen terugzeggen dat ze gelijk had. Ik gaf haar mijn hand en dankte haar voor haar goede raad.
‘Ja, ja,’ zei ze, 'en nu, jaag me al die muizenissen uit het hoofd, en laten we erom lachen. Het leven is mooi, beste vriend, het hangt allemaal af van hoe je het bekijkt. Hier, die vriend van u, Gaston, vraag hem advies. Dat is iemand die volgens mij net zo tegen de liefde aankijkt als ik. Wees niet stom, waar u op moet vertrouwen is dat er hiernaast een mooi meisje is dat vol ongeduld wacht tot de man die bij haar is vertrekt. Een meisje dat aan u denkt, dat u vannacht bij zich wil hebben en dat gewoon van u houdt. Kom, dan gaan we bij het raam staan, dan zien we voor je het weet de graaf vertrekken en veld aan ons laten.’
Prudence deed een raam open en we leunden zij aan zij naar buiten.
Zij keek de weinige voorbijgangers na, en ik droomde.
Wat ze me had gezegd zoemde door mijn hoofd en ik moest wel toegeven dat ze gelijk had. Maar ik hield echt van Marguerite en dat verdroeg zich maar moeilijk met haar redeneringen. Ik slaakte dan ook van tijd diepe zuchten. Prudence keek opzij, en haalde haar schouders op als een arts die niet veel hoop meer heeft in het herstel van een patiënt.
Wat is het leven maar kort, dacht ik bij mezelf, als je ziet hoe snel de emoties elkaar opvolgen. Ik ken Marguerite pas twee dagen, ze is pas sinds gisteren mijn minnares, en ze obsedeert me al zo dat een bezoekje van de graaf de G… een kwelling voor me is.
‘Ja,’ antwoordde ik mechanisch. ‘Waar is Marguerite?’
‘Thuis.’
‘Alleen?’
‘Met meneer de G…’
Ik ijsbeerde met grote stappen door de salon.
‘Wat hebt u?’
‘Denk je dat ik het leuk vind om hier te wachten tot meneer de G… vertrekt?’
‘Nou bent u niet redelijk hoor. U snapt toch wel dat Marguerite de graaf niet zo maar aan de deur kan zetten? Meneer de G… is heel lang met haar geweest, hij heeft haar altijd veel geld gegeven. Hij geeft haar nog steeds geld. Marguerite geeft meer dan honderdduizend franc per jaar uit. Ze heeft veel schulden. De hertog stuurt haar altijd geld als ze erom vraagt, maar ze durft hem niet steeds zoveel te vragen als ze nodig heeft. Ze moet geen ruzie krijgen met de graaf, die haar zo’n tienduizend per jaar waard is. Op zijn minst.
Marguerite is erg op u gesteld, beste vriend, maar jullie verhouding moet niet te serieus worden – in haar belang maar ook in het uwe. Met uw jaargeld van zeven of acht duizend franc kunt u haar luxe niet financieren. U kunt nog niet het onderhoud van haar rijtuig bekostigen. Neem Marguerite zoals ze is, een lieve meid, geestig, mooi. Wees een maand lang haar minnaar, twee maanden. Geef haar bloemen, snoep, en huur haar loges. Maar haal u verder niets in het hoofd. Hang niet de jaloerse idioot uit. U weet best met wat voor iemand u te maken hebt. Marguerite is geen braaf meisje. U bevalt haar, u bent gek op haar. De rest? Laat maar lopen! Ik vind het schattig dat u zo gevoelig bent. Maar u hebt de aantrekkelijkste maîtresse van Parijs, ze ontvangt u in een magnifiek appartement, ze is behangen met diamanten, en ze hoeft u geen cent te kosten. En dan bent u niet tevreden. Wel verdikke, u wilt echt te veel.’
‘Ja, je hebt gelijk. Maar het is sterker dan mij. Het idee dat die man haar minnaar is, verschrikkelijk!’
‘Om te beginnen,’ zei Prudence, ‘is hij nog haar minnaar? Het is iemand die ze nodig heeft. Dat is alles. Ze laat hem al twee dagen niet meer bij zich toe. Vanmorgen is hij komen aanlopen, en ze kon niet anders dan zijn loge aannemen en hem toestaan haar te vergezellen. Hij heeft haar thuisgebracht, hij gaat even met haar naar binnen. Hij blijft niet, want u zit hier te wachten. Het is allemaal heel normaal, zou ik zeggen.
En de hertog? Wat vindt u daarvan?’
‘Ja, maar dat is een oude man. Ik weet zeker dat Marguerite niet zijn minnares is. Trouwens, één minnaar accepteren, dat is denkbaar. Maar twee? Dat begint op berekening te lijken. Een man die daarmee instemt, zelfs als dat uit liefde gebeurt, doet denken aan die lui van een minder slag die een beroep maken van dat soort toegeeflijkheid en met dat beroep geld verdienen.’
‘Ach nee, u bent helemaal niet bij de tijd. Ik ken er zo veel, mannen van adel, mannen van de wereld, rijken, die doen wat ik u aanraad, en allemaal heel soepeltjes, zonder schaamte zonder berouw. Je ziet dat dag in dag uit. Hoe denkt u in vredesnaam dat mainteneetjes hier in Parijs hun staat kunnen ophouden als ze er niet drie of vier minnaars op na houden. Niemand is zo gefortuneerd dat hij in zijn eentje de uitgaven van een vrouw als Marguerite kan dekken. Als je vijfhonderdduizend franc rente geniet, dat is hier in Frankrijk een enorm fortuin. Maar, beste vriend, vijfhonderdduizend franc rente zou niet genoeg zijn. Reken maar even mee. Een man met zo’n inkomen heeft een mooi huis, paarden, personeel, rijtuigen. Hij heeft ergens een concessie voor de jacht, hij heeft vrienden. Vaak is hij getrouwd, hij heeft kinderen. Neemt deel aan paardenraces, gokt, reist, weet ik veel. Allemaal gewoontes die verplichtingen scheppen en waar hij zich niet van kan losmaken zonder dat wordt gedacht dat hij zich heeft geruïneerd. Al met al kan iemand met vijfhonderdduizend rente zich niet permitteren meer aan een vrouw te besteden dan veertig- of vijftigduizend per jaar, en dat is nog veel. Dus? Die vrouw moet haar uitgaven bekostigen met extra liefdes. Met Marguerite valt het nog mee. Ze is door een godswonder een oude man tegen het lijf gelopen die tien miljoen heeft. Zijn vrouw en zijn dochter zijn dood. Hij heeft alleen nog neven, die zelf rijk zijn. De man geeft haar alles waar ze om vraagt en hoeft er niets voor terug te hebben. Maar meer dan zeventigduizend per jaar kan ze hem niet vragen. Ik weet zeker, als ze hem meer zou vragen, dan zou hij haar dat weigeren, ondanks zijn rijkdom en ondanks zijn genegenheid.
Al die jongemannen hier in Parijs met twintig- of dertigduizend per jaar, ze hebben nauwelijks genoeg om van te leven in het milieu waar ze zich ophouden, en ze weten maar al te goed dat een vrouw als Marguerite, als ze hun minnares is, met wat ze haar geven nog niet haar appartement en haar personeel kan betalen. Ze zeggen niet tegen haar dat ze dat weten, ze doen of ze niets in de gaten hebben en als ze er genoeg van hebben vertrekken ze. Als ze ijdel genoeg zijn om alles te willen betalen, dan zijn ze gek. Ze ruïneren zich, en kunnen zich, met in Parijs honderdduizend franc schuld, laten doodmaken in Afrika. En denkt u dat hun minnares hun dankbaar is? Helemaal niet. Ze zal denken dat ze haar positie aan hem heeft opgeofferd, en dat de affaire haar geld heeft gekost.
O, u vindt het beschamend he, wat ik u hier allemaal vertel. Maar het is zo. U bent een aardige vent, en ik ben helemaal gek op u, maar ik leef al weet ik hoelang tussen dit soort dames, ik weet hoe ze eigenlijk zijn. Wat ze waard zijn. En ik hoop echt dat u de bevlieging die een mooi meisje voor u heeft niet al te serieus neemt.
En trouwens, laten we er eens van uitgaan,’ ging Prudence verder, ‘dat Marguerite zoveel van u houdt dat ze bereid is de graaf op te geven, en ook de hertog als die achter jullie verhouding komt en wil dat ze kiest – dat zou voor haar een enorm groot offer zijn, dat is wel zeker. Wat voor offer kunt u daar tegenover stellen? Als u uiteindelijk genoeg van haar hebt en er een eind aan wilt maken, hoe kunt u haar schadeloos stellen voor alles wat u haar hebt laten verliezen? Dat kunt u niet. U hebt haar uit de wereld gestoten waar haar fortuin en haar toekomst van afhankelijk zijn. Ze heeft u haar mooiste jaren geschonken en daarna is ze vergeten. Of u bent in die situatie zo’n klootzak die haar haar verleden voor de voeten werpt. U verlaat haar en u zegt dat u daarmee niet anders doet als al haar eerdere minnaars, en u stort haar genadeloos in het verderf. Of anders, als u een fatsoenlijk mens bent en u voelt zich verplicht haar bij u te houden, dan stort u zichzelf onvermijdelijk in het verderf, want zo’n verhouding is vergeeflijk bij een jongeman, maar is dat niet meer als hij een rijpere leeftijd heeft bereikt. Ze is een obstakel voor alles: voor een familie en voor een carrière, voor alles wat je de tweede en de ultieme liefde van een man kunt noemen. Geloof me mijn vriend, u moet de dingen nemen voor wat ze waard zijn, de vrouwen voor wat ze zijn, en u moet hoe dan ook aan een betaalde liefde niet het recht geven u haar schuldenaar te noemen.’
Dat was een verstandige redenering, met een logica waartoe ik Prudence niet in staat had geacht. Ik kon alleen terugzeggen dat ze gelijk had. Ik gaf haar mijn hand en dankte haar voor haar goede raad.
‘Ja, ja,’ zei ze, 'en nu, jaag me al die muizenissen uit het hoofd, en laten we erom lachen. Het leven is mooi, beste vriend, het hangt allemaal af van hoe je het bekijkt. Hier, die vriend van u, Gaston, vraag hem advies. Dat is iemand die volgens mij net zo tegen de liefde aankijkt als ik. Wees niet stom, waar u op moet vertrouwen is dat er hiernaast een mooi meisje is dat vol ongeduld wacht tot de man die bij haar is vertrekt. Een meisje dat aan u denkt, dat u vannacht bij zich wil hebben en dat gewoon van u houdt. Kom, dan gaan we bij het raam staan, dan zien we voor je het weet de graaf vertrekken en veld aan ons laten.’
Prudence deed een raam open en we leunden zij aan zij naar buiten.
Zij keek de weinige voorbijgangers na, en ik droomde.
Wat ze me had gezegd zoemde door mijn hoofd en ik moest wel toegeven dat ze gelijk had. Maar ik hield echt van Marguerite en dat verdroeg zich maar moeilijk met haar redeneringen. Ik slaakte dan ook van tijd diepe zuchten. Prudence keek opzij, en haalde haar schouders op als een arts die niet veel hoop meer heeft in het herstel van een patiënt.
Wat is het leven maar kort, dacht ik bij mezelf, als je ziet hoe snel de emoties elkaar opvolgen. Ik ken Marguerite pas twee dagen, ze is pas sinds gisteren mijn minnares, en ze obsedeert me al zo dat een bezoekje van de graaf de G… een kwelling voor me is.
woensdag 26 juni 2019
26. Doodongelukkig
De loges raakten één voor één bezet. Eén bleef er leeg, die vooraan op de begane grond.
Ik hield mijn ogen voortdurende op deze loge gevestigd. Bij het begin van het derde bedrijf hoorde ik de deur opengaan. Marguerite verscheen. Ze kwam onmiddellijk naar voren, monsterde de parterre, zag me en bedankte me met een blik.
Ze was die avond ongelofelijk mooi.
En koket.
Was dat om mij? Hield ze zoveel van me dat ze dacht dat ik gelukkiger zou zijn naarmate ik haar mooier vond? Ik weet het nog steeds niet. Maar als dat haar bedoeling was, dan had ze succes, want toen ze zich liet zien werden overal koppen bij elkaar gestoken en zelfs de acteur die op de bühne stond wierp een blik op die vrouw die alleen door haar verschijning zoveel onrust veroorzaakte.
En ik had de sleutel van haar appartement en over drie of vier uur zou ze opnieuw de mijne zijn!
Men heeft kritiek op iemand die zich ruïneert voor een actrice of voor een meisje van plezier; zelf denk ik dat het een wonder is dat mannen niet veel meer dwaasheden voor hen begaan. Je moet, zoals ik, zo’n leven hebben geleid om te weten hoe de kleine, alledaagse ijdelheidjes die deze meisjes hun minnaars schenken hun liefde voor haar als het ware aan hun hart solderen.
Even later verscheen Prudence in de loge, en een man in wie ik de graaf de G… herkende ging achterin zitten. Toen ik hem zag, huiverde ik. Marguerite zag de indruk die de aanwezigheid van deze man in haar loge op me maakte, want ze glimlachte opnieuw naar me, en keerde de graaf haar rug toe terwijl ze deed of ze opging in het stuk dat gespeeld werd. Bij de pauze na de derde acte keerde ze zich om en zei een paar woorden. De graaf verliet de loge en Marguerite gebaarde me bij haar te komen.
‘Goeienavond,’ zei ze, toen ik binnenkwam, en ze reikte me de hand.
‘Goeienavond,’ antwoordde ik beiden, zowel Marguerite als Prudence.
‘Ga zitten.’
‘Maar ik geloof dat ik de plaats inneem van iemand anders. Of komt meneer de G… niet terug?’
‘Ja, ja. Ik heb hem gevraagd wat snoep te kopen, zodat we even samen hebben. Mevrouw Duvernoy is op de hoogte.’
‘O ja, liefjes,’ zei ze. ‘Maar maak je niet ongerust, ik zeg niets.’
‘Wat is er met je vanavond?’ vroeg Marguerite. Ze stond op en kuste me, in de schaduw van de loge op het voorhoofd.
‘Ik ben niet erg lekker.’
‘Je moet even gaan liggen,’ zei ze met dat ironische air dat zo goed paste bij haar fijne, geestige hoofdje.
‘Maar waar?’
‘Bij je thuis.’
‘Je weet best dat ik dan geen oog dichtdoe.’
‘Tja, maar dan moet je hier niet gaan zitten simmen omdat je een man in mijn loge hebt gezien.’
‘Daarom is het niet.’
‘Pf, denk je dat ik naïef ben? Je hebt het trouwens bij het verkeerde eind, laten we het er dus maar niet meer over hebben. Na de voorstelling ga je naar Prudence, en je wacht daar tot ik je roep. Heb je me gehoord?’
‘Ja.’
Had ik nee kunnen zeggen?
‘Hou je nog steeds van me?’
‘Vraag je dat?’
‘Heb je aan me gedacht?’
‘De hele dag.’
‘Weet je dat ik echt bang ben dat ik verliefd op je word? Vraag maar aan Prudence.’
‘O, o,’ zei de mollige Prudence, ‘toe nou, hou nu op.’
‘Maar nu ga je terug naar je plaats. De graaf komt zo terug. En hij hoeft je hier niet te zien.’
‘Hoezo?’
‘Omdat je het niet prettig vindt om hem te zien.'
‘Dat is het niet. Alleen, toen je zei dat je wilde dat ik naar het Vaudeville kwam, vanavond, had ik deze loge voor je kunnen huren, net zo goed als hij.
‘Ja, maar jammer genoeg kreeg ik hem zonder dat ik erom vroeg. Hij wilde met mij naar de voorstelling. En je weet best dat ik dat niet zomaar kan weigeren. Het enige dat ik kon doen was je schrijven waar ik heen ging, zodat je me kon zien, en omdat ik zelf je ook graag al eerder wilde terugzien. Maar als je zo aardig tegen me doet, dan weet ik voortaan wat me te doen staat.'
‘Ik zat fout, vergeef me.’
‘Mooi. En nu, ga rustig terug naar je plaats. En wees nooit meer jaloers.’
Ze kuste me nog een keer en ik verliet de loge.
In de gang kwam ik de graaf tegen, die terugkwam.
Ik ging naar de parterre.
Er was een heel simpele verklaring voor de aanwezigheid van meneer de G… in Marguerites loge. Hij was haar minnaar geweest. Hij huurde een loge voor haar. Hij ging met haar naar een voorstelling. Niets bijzonders. En als ik een vrouw als Marguerite als minnares had moest ik me leren schikken naar haar gewoontes.
Maar al met al was ik de rest van de avond doodongelukkig, en ik ging heel treurig weg nadat ik Prudence, de graaf en Marguerite in de koets had zien stappen die op hen stond te wachten bij de ingang. En toch, een kwartier later was ik bij Prudence. Ze was er nog maar net.
[Verder lezen]
Ik hield mijn ogen voortdurende op deze loge gevestigd. Bij het begin van het derde bedrijf hoorde ik de deur opengaan. Marguerite verscheen. Ze kwam onmiddellijk naar voren, monsterde de parterre, zag me en bedankte me met een blik.
Ze was die avond ongelofelijk mooi.
En koket.
Was dat om mij? Hield ze zoveel van me dat ze dacht dat ik gelukkiger zou zijn naarmate ik haar mooier vond? Ik weet het nog steeds niet. Maar als dat haar bedoeling was, dan had ze succes, want toen ze zich liet zien werden overal koppen bij elkaar gestoken en zelfs de acteur die op de bühne stond wierp een blik op die vrouw die alleen door haar verschijning zoveel onrust veroorzaakte.
En ik had de sleutel van haar appartement en over drie of vier uur zou ze opnieuw de mijne zijn!
Men heeft kritiek op iemand die zich ruïneert voor een actrice of voor een meisje van plezier; zelf denk ik dat het een wonder is dat mannen niet veel meer dwaasheden voor hen begaan. Je moet, zoals ik, zo’n leven hebben geleid om te weten hoe de kleine, alledaagse ijdelheidjes die deze meisjes hun minnaars schenken hun liefde voor haar als het ware aan hun hart solderen.
Even later verscheen Prudence in de loge, en een man in wie ik de graaf de G… herkende ging achterin zitten. Toen ik hem zag, huiverde ik. Marguerite zag de indruk die de aanwezigheid van deze man in haar loge op me maakte, want ze glimlachte opnieuw naar me, en keerde de graaf haar rug toe terwijl ze deed of ze opging in het stuk dat gespeeld werd. Bij de pauze na de derde acte keerde ze zich om en zei een paar woorden. De graaf verliet de loge en Marguerite gebaarde me bij haar te komen.
‘Goeienavond,’ zei ze, toen ik binnenkwam, en ze reikte me de hand.
‘Goeienavond,’ antwoordde ik beiden, zowel Marguerite als Prudence.
‘Ga zitten.’
‘Maar ik geloof dat ik de plaats inneem van iemand anders. Of komt meneer de G… niet terug?’
‘Ja, ja. Ik heb hem gevraagd wat snoep te kopen, zodat we even samen hebben. Mevrouw Duvernoy is op de hoogte.’
‘O ja, liefjes,’ zei ze. ‘Maar maak je niet ongerust, ik zeg niets.’
‘Wat is er met je vanavond?’ vroeg Marguerite. Ze stond op en kuste me, in de schaduw van de loge op het voorhoofd.
‘Ik ben niet erg lekker.’
‘Je moet even gaan liggen,’ zei ze met dat ironische air dat zo goed paste bij haar fijne, geestige hoofdje.
‘Maar waar?’
‘Bij je thuis.’
‘Je weet best dat ik dan geen oog dichtdoe.’
‘Tja, maar dan moet je hier niet gaan zitten simmen omdat je een man in mijn loge hebt gezien.’
‘Daarom is het niet.’
‘Pf, denk je dat ik naïef ben? Je hebt het trouwens bij het verkeerde eind, laten we het er dus maar niet meer over hebben. Na de voorstelling ga je naar Prudence, en je wacht daar tot ik je roep. Heb je me gehoord?’
‘Ja.’
Had ik nee kunnen zeggen?
‘Hou je nog steeds van me?’
‘Vraag je dat?’
‘Heb je aan me gedacht?’
‘De hele dag.’
‘Weet je dat ik echt bang ben dat ik verliefd op je word? Vraag maar aan Prudence.’
‘O, o,’ zei de mollige Prudence, ‘toe nou, hou nu op.’
‘Maar nu ga je terug naar je plaats. De graaf komt zo terug. En hij hoeft je hier niet te zien.’
‘Hoezo?’
‘Omdat je het niet prettig vindt om hem te zien.'
‘Dat is het niet. Alleen, toen je zei dat je wilde dat ik naar het Vaudeville kwam, vanavond, had ik deze loge voor je kunnen huren, net zo goed als hij.
‘Ja, maar jammer genoeg kreeg ik hem zonder dat ik erom vroeg. Hij wilde met mij naar de voorstelling. En je weet best dat ik dat niet zomaar kan weigeren. Het enige dat ik kon doen was je schrijven waar ik heen ging, zodat je me kon zien, en omdat ik zelf je ook graag al eerder wilde terugzien. Maar als je zo aardig tegen me doet, dan weet ik voortaan wat me te doen staat.'
‘Ik zat fout, vergeef me.’
‘Mooi. En nu, ga rustig terug naar je plaats. En wees nooit meer jaloers.’
Ze kuste me nog een keer en ik verliet de loge.
In de gang kwam ik de graaf tegen, die terugkwam.
Ik ging naar de parterre.
Er was een heel simpele verklaring voor de aanwezigheid van meneer de G… in Marguerites loge. Hij was haar minnaar geweest. Hij huurde een loge voor haar. Hij ging met haar naar een voorstelling. Niets bijzonders. En als ik een vrouw als Marguerite als minnares had moest ik me leren schikken naar haar gewoontes.
Maar al met al was ik de rest van de avond doodongelukkig, en ik ging heel treurig weg nadat ik Prudence, de graaf en Marguerite in de koets had zien stappen die op hen stond te wachten bij de ingang. En toch, een kwartier later was ik bij Prudence. Ze was er nog maar net.
[Verder lezen]
dinsdag 25 juni 2019
25. Vanavond in het vaudeville-theater
Om vijf uur ’s ochtends, toen de dag door de gordijnen begon te schijnen, zei Marguerite:
‘Vergeef me dat ik je wegjaag, maar het moet echt. De hertog bezoekt me iedere morgen. Als hij komt krijgt hij te horen dat ik slaap, en dan wacht hij misschien tot ik wakker word.’
Ik nam het hoofd van Marguerite in mijn handen, dat werd omlijst door haar loshangende haren. Ik gaf haar een laatste kus en ik zei:
‘Wanneer zie ik je terug?’
‘Kijk,’ zei ze, ‘daar op de schoorsteenmantel ligt een verguld sleuteltje. Maak deze deur open en breng daarna de sleutel terug en ga. In de loop van de dag krijg je een briefje met mijn orders – orders want je moet me blindelings gehoorzamen, dat weet je.’
‘Ja, maar als ik je nu al iets vraag?’
‘Wat?’
‘Ik wil die sleutel graag houden.’
‘Je zou de eerste zijn.’
‘Nou en? Doe het. Want ik zweer je, ik houd meer van je dan die anderen’
‘Goed, houd hem maar. Maar vergeet niet, het hangt nog steeds van mij af of je iets met die sleutel kunt aanvangen.’
‘Hoezo?’
‘Er zijn ook nog grendels.’
‘Pestkop.’
‘Ik zal ze laten weghalen.
‘Je houdt dus wel een beetje van me?’
‘Ik weet niet wat je bedoelt, maar ik geloof van wel. Maar nu weg. Ik val om van de slaap.’
We bleven een paar seconden in elkaars armen, en daarna ging ik.
De straten waren leeg, de grote stad sliep nog. In de straten, die een paar uur later zouden zinderen van het geluid van mensen, heerste een zoete frisheid. Ik zocht in mijn herinnering naar de namen van mannen op wie ik tot dusver jaloers was geweest, maar ik kon me niemand voor de geest halen van wie ik dacht dat hij gelukkiger was dan ik nu. Bemind worden door een maagdelijk meisje, haar als eerste dat vreemde mysterie van de liefde onthullen, zeker, dat is een groot geluk, maar het is ook de gewoonste zaak van de wereld. Zich meester maken van een hart dat niet gewend is aan aanvallen, dat is als binnendringen in een onverdedigde stad. Opvoeding, plichtsgevoel, de ouders, dat zijn sterke schildwachten, maar er zijn geen schildwachten die zo waakzaam zijn dat een meisje van zestien ze niet weet te omzeilen als de natuur, via de stem van haar geliefde, haar voor het eerst de lessen leert van de liefde - lessen die vuriger zijn naarmate ze haar zuiverder lijken. Hoe meer het meisje gelooft aan het goede, hoe gemakkelijker ze zich geeft, als het al niet aan haar aanbidder is, dan wel aan de liefde zelf. Ze kent geen argwaan, dus ze is weerloos, en iedere man van vijfentwintig kan zich de overwinning bezorgen van zich door haar te laten liefhebben. Het is niet voor niets dat al die jonge meisjes zo scherp worden bewaakt. Maar geen kloostermuren zijn zo hoog, geen grendels zo sterk, geen religieuze voorschriften zo strikt dat ze die verrukkelijke vogeltjes in een kooi houden, waar je niet eens bloemen op hoeft te strooien. Want ze verlangen zo naar de wereld die voor hen verborgen wordt gehouden, het is zo verleidelijk allemaal, en ze moeten wel gehoor geven aan de eerste de beste stem die hun, door de tralies heen, er de geheimen van verklapt, ze moeten wel de hand zegenen die als eerste een tipje van de geheimzinnige sluier oplicht.
Maar echt bemind te worden door een courtisane, dat is iets heel anders. Bij deze vrouwen heeft het lichaam de ziel versleten, de zinnen hebben hun het hart verbrand, hun uitspattingen hebben hun gevoelens verhard. Wat je hun te zeggen hebt, dat hebben ze al zo vaak gehoord, alle middelen die worden ingezet zijn hun bekend. De liefde die ze inboezemen, voor hen is het koopwaar. Ze worden er niet door meegesleept. Het is hun vak. Hun kille berekening beschermt hen beter dan een jong meisje wordt beschermd door haar moeder of in een klooster. Een caprice, een gril, dat is het woord dat ze hebben bedacht voor de niet-zakelijke liefdesaffaires die ze zich van tijd tot tijd permitteren, als rustpauze, als excuus of als troost. Ze doen denken aan vrekken, die duizend slachtoffers afpersen, en die geloven dat ze dat goed maken als ze een keer aan een of andere arme snuiter twintig franc geven zonder dat ze rente vragen, of zelfs maar een kwitantie vragen.
Overigens, als een courtisane meemaakt dat ze verliefd wordt, dan zal die liefde, die eerste een verlossing leek, bijna altijd aan het eind van het liedje een straf worden. Er is geen vergeving zonder penitentie. Als een vrouw met een verwijtbaar verleden plotseling wordt gegrepen door een liefde die diep is, oprecht, onweerstaanbaar, een liefde waartoe ze zich nooit in staat had geacht, wat wordt ze dan hard aangepakt door de man aan wie ze die liefde bekent! Wat voelt die man zich dan sterk! En gerechtigd om tegen haar te zeggen: ‘Ha, alles wat je nu uit liefde doet, heb je eerder gedaan voor geld.’
En dan weten ze niet meer hoe ze hun oprechtheid moeten bewijzen. Het is het verhaal van het kind dat altijd riep ‘help, help’, maar toen hij op een keer echt werd gegrepen door een beer, luisterde niemand naar zijn geroep: ze waren te vaak voor de gek gehouden. Precies zo is het met die arme meisjes, als ze echt verliefd zijn. Ze hebben zo vaak gelogen over hun liefde dat niemand hen nog gelooft, en overstelpt door berouw worden ze door hun liefde opgevreten.
En zo zit het met die beroemde voorbeelden: die vrouwen die zich helemaal overgeven aan een liefde, of die zich uit de wereld terugtrekken.
En als de man die hun deze verlossende liefde heeft ingeboezemd genereus genoeg is om die te aanvaarden zonder aan het verleden te denken, als hij bemint, zeg maar, zoals hij bemind wordt, dan overstijgen zijn gevoelens alle grenzen, en na deze liefde zal hij nooit meer een andere liefde koesteren.
Dit soort bespiegelingen was ver van mij, die ochtend toen ik terug naar huis liep. En dat kon ook niet anders. Het zou een voorgevoel geweest zijn van wat me te wachten stond, maar zo verliefd als ik was, met dit soort overwegingen was ik niet bezig. Tegenwoordig is dat anders. Nu alles onherroepelijk voorbij is, ben ik onvermijdelijk aan zulke gedachten overgeleverd.
Maar terug naar de eerste dag van deze liefdesverhouding. Toen ik thuiskwam, was ik gek van vreugde. Alle beletselen die mijn verbeelding tussen Marguerite en mij had opgeworpen waren verdwenen. Ze was van mij. Ze dacht zo nu en dan aan mij. Ik had een sleutel op zak van haar appartement en ik mocht die sleutel gebruiken. Ik was blij met het leven, trots op mezelf, en ik dankte god dat hij me dit alles mogelijk had gemaakt.
Op een dag, een jongeman loopt over straat. Hij botst tegen een vrouw, hij kijkt haar aan, dan draait hij zich om en loopt verder. Die vrouw, hij kent haar niet, ze heeft haar pleziertjes, haar verdriet, liefdesgeschiedenissen waar hij niet mee te maken heeft. Hij bestaat niet voor haar en misschien, als hij haar aan zou spreken, zou ze de spot met hem drijven, net zoals Marguerite had gedaan met mij. Er gaan weken voorbij, maanden, jaren, en plotseling, als ze beiden lotgevallen hebben beleefd van een andere orde, brengt de logica van het toeval ze opnieuw tegenover elkaar. De vrouw wordt de maîtresse van deze man, en hij houdt van haar. Hoezo? Waarom? Hun levens zijn verstrengeld. Ze zijn nog niet intiem of het lijkt hun dat het nooit anders is geweest en alles wat er eerder was wordt uitgewist in het geheugen van de twee gelieven. Een sterk staaltje, late we het maar toegeven.
Wat mij betreft, ik wist vandaag niet meer hoe mijn leven gisteren was. Mijn hele wezen beefde van vreugde bij de herinnering aan de woorden die deze eerste nacht waren gewisseld. Ofwel Marguerite was een geraffineerde bedriegster, of anders had ze voor mij een van die plotselinge hartstochten opgevat die voelbaar zijn vanaf de eerste kus, en die overigens vaak net zo plotseling sterven als ze zijn ontstaan.
Hoe meer ik erover nadacht hoe zekerder ik ervan was dat Marguerite geen enkele reden had om een liefde te veinzen die ze niet had, en ik zei ook tegen mezelf dat er voor vrouwen twee soorten liefde bestaan, die ook uit elkaar kunnen voortkomen: liefde van het hart en liefde van de zinnen. Vaak neemt een vrouw een minnaar omdat haar zinnen haar dat zeggen, en ontdekt dan, zonder dat ze dat verwachtte, het mysterie van de immateriële liefde, en dan leeft ze alleen nog maar met haar hart. Vaak zoekt een meisje in het huwelijk niet meer dan de vereniging van twee zuivere zielen, maar dan wordt haar plotseling het geheim van de lichamelijke liefde onthuld, die energieke completering van de zuiverste zielsvervoering.
Met dit soort bespiegelingen viel ik in slaap. Ik werd wakker door een brief van Marguerite, waarin deze woorden:
‘Hierbij mijn order: Vanavond in het Vaudeville-theater.[1] Ik zie je in de pauze na de derde akte.’
Ik propte de brief in een la, zodat ik de werkelijkheid altijd onder handbereik had als ik begon te twijfelen , zoals me nog steeds bij vlagen gebeurde.
Ze zei niet dat ik haar overdag moest opzoeken. Ik durfde niet bij haar langs te gaan. Maar ik had een zo overweldigend verlangen haar te zien voor die avond dat ik naar de Champs-Elysées ging, waar ik haar, net als de dag tevoren, zag langskomen en weer instappen.
Om zeven uur was ik in het Vaudeville.
Ik was nog nooit zo vroeg in een theater geweest.
[Verder lezen]
[1] Tot 1869 aan het Place de la Bourse. Vaudevilles zijn een soort muzikale komedies. De toneelbewerking van de Dame aux camélias ging in 1852 in dit theater in première.
‘Vergeef me dat ik je wegjaag, maar het moet echt. De hertog bezoekt me iedere morgen. Als hij komt krijgt hij te horen dat ik slaap, en dan wacht hij misschien tot ik wakker word.’
Ik nam het hoofd van Marguerite in mijn handen, dat werd omlijst door haar loshangende haren. Ik gaf haar een laatste kus en ik zei:
‘Wanneer zie ik je terug?’
‘Kijk,’ zei ze, ‘daar op de schoorsteenmantel ligt een verguld sleuteltje. Maak deze deur open en breng daarna de sleutel terug en ga. In de loop van de dag krijg je een briefje met mijn orders – orders want je moet me blindelings gehoorzamen, dat weet je.’
‘Ja, maar als ik je nu al iets vraag?’
‘Wat?’
‘Ik wil die sleutel graag houden.’
‘Je zou de eerste zijn.’
‘Nou en? Doe het. Want ik zweer je, ik houd meer van je dan die anderen’
‘Goed, houd hem maar. Maar vergeet niet, het hangt nog steeds van mij af of je iets met die sleutel kunt aanvangen.’
‘Hoezo?’
‘Er zijn ook nog grendels.’
‘Pestkop.’
‘Ik zal ze laten weghalen.
‘Je houdt dus wel een beetje van me?’
‘Ik weet niet wat je bedoelt, maar ik geloof van wel. Maar nu weg. Ik val om van de slaap.’
We bleven een paar seconden in elkaars armen, en daarna ging ik.
De straten waren leeg, de grote stad sliep nog. In de straten, die een paar uur later zouden zinderen van het geluid van mensen, heerste een zoete frisheid. Ik zocht in mijn herinnering naar de namen van mannen op wie ik tot dusver jaloers was geweest, maar ik kon me niemand voor de geest halen van wie ik dacht dat hij gelukkiger was dan ik nu. Bemind worden door een maagdelijk meisje, haar als eerste dat vreemde mysterie van de liefde onthullen, zeker, dat is een groot geluk, maar het is ook de gewoonste zaak van de wereld. Zich meester maken van een hart dat niet gewend is aan aanvallen, dat is als binnendringen in een onverdedigde stad. Opvoeding, plichtsgevoel, de ouders, dat zijn sterke schildwachten, maar er zijn geen schildwachten die zo waakzaam zijn dat een meisje van zestien ze niet weet te omzeilen als de natuur, via de stem van haar geliefde, haar voor het eerst de lessen leert van de liefde - lessen die vuriger zijn naarmate ze haar zuiverder lijken. Hoe meer het meisje gelooft aan het goede, hoe gemakkelijker ze zich geeft, als het al niet aan haar aanbidder is, dan wel aan de liefde zelf. Ze kent geen argwaan, dus ze is weerloos, en iedere man van vijfentwintig kan zich de overwinning bezorgen van zich door haar te laten liefhebben. Het is niet voor niets dat al die jonge meisjes zo scherp worden bewaakt. Maar geen kloostermuren zijn zo hoog, geen grendels zo sterk, geen religieuze voorschriften zo strikt dat ze die verrukkelijke vogeltjes in een kooi houden, waar je niet eens bloemen op hoeft te strooien. Want ze verlangen zo naar de wereld die voor hen verborgen wordt gehouden, het is zo verleidelijk allemaal, en ze moeten wel gehoor geven aan de eerste de beste stem die hun, door de tralies heen, er de geheimen van verklapt, ze moeten wel de hand zegenen die als eerste een tipje van de geheimzinnige sluier oplicht.
Maar echt bemind te worden door een courtisane, dat is iets heel anders. Bij deze vrouwen heeft het lichaam de ziel versleten, de zinnen hebben hun het hart verbrand, hun uitspattingen hebben hun gevoelens verhard. Wat je hun te zeggen hebt, dat hebben ze al zo vaak gehoord, alle middelen die worden ingezet zijn hun bekend. De liefde die ze inboezemen, voor hen is het koopwaar. Ze worden er niet door meegesleept. Het is hun vak. Hun kille berekening beschermt hen beter dan een jong meisje wordt beschermd door haar moeder of in een klooster. Een caprice, een gril, dat is het woord dat ze hebben bedacht voor de niet-zakelijke liefdesaffaires die ze zich van tijd tot tijd permitteren, als rustpauze, als excuus of als troost. Ze doen denken aan vrekken, die duizend slachtoffers afpersen, en die geloven dat ze dat goed maken als ze een keer aan een of andere arme snuiter twintig franc geven zonder dat ze rente vragen, of zelfs maar een kwitantie vragen.
Overigens, als een courtisane meemaakt dat ze verliefd wordt, dan zal die liefde, die eerste een verlossing leek, bijna altijd aan het eind van het liedje een straf worden. Er is geen vergeving zonder penitentie. Als een vrouw met een verwijtbaar verleden plotseling wordt gegrepen door een liefde die diep is, oprecht, onweerstaanbaar, een liefde waartoe ze zich nooit in staat had geacht, wat wordt ze dan hard aangepakt door de man aan wie ze die liefde bekent! Wat voelt die man zich dan sterk! En gerechtigd om tegen haar te zeggen: ‘Ha, alles wat je nu uit liefde doet, heb je eerder gedaan voor geld.’
En dan weten ze niet meer hoe ze hun oprechtheid moeten bewijzen. Het is het verhaal van het kind dat altijd riep ‘help, help’, maar toen hij op een keer echt werd gegrepen door een beer, luisterde niemand naar zijn geroep: ze waren te vaak voor de gek gehouden. Precies zo is het met die arme meisjes, als ze echt verliefd zijn. Ze hebben zo vaak gelogen over hun liefde dat niemand hen nog gelooft, en overstelpt door berouw worden ze door hun liefde opgevreten.
En zo zit het met die beroemde voorbeelden: die vrouwen die zich helemaal overgeven aan een liefde, of die zich uit de wereld terugtrekken.
En als de man die hun deze verlossende liefde heeft ingeboezemd genereus genoeg is om die te aanvaarden zonder aan het verleden te denken, als hij bemint, zeg maar, zoals hij bemind wordt, dan overstijgen zijn gevoelens alle grenzen, en na deze liefde zal hij nooit meer een andere liefde koesteren.
Dit soort bespiegelingen was ver van mij, die ochtend toen ik terug naar huis liep. En dat kon ook niet anders. Het zou een voorgevoel geweest zijn van wat me te wachten stond, maar zo verliefd als ik was, met dit soort overwegingen was ik niet bezig. Tegenwoordig is dat anders. Nu alles onherroepelijk voorbij is, ben ik onvermijdelijk aan zulke gedachten overgeleverd.
Maar terug naar de eerste dag van deze liefdesverhouding. Toen ik thuiskwam, was ik gek van vreugde. Alle beletselen die mijn verbeelding tussen Marguerite en mij had opgeworpen waren verdwenen. Ze was van mij. Ze dacht zo nu en dan aan mij. Ik had een sleutel op zak van haar appartement en ik mocht die sleutel gebruiken. Ik was blij met het leven, trots op mezelf, en ik dankte god dat hij me dit alles mogelijk had gemaakt.
Op een dag, een jongeman loopt over straat. Hij botst tegen een vrouw, hij kijkt haar aan, dan draait hij zich om en loopt verder. Die vrouw, hij kent haar niet, ze heeft haar pleziertjes, haar verdriet, liefdesgeschiedenissen waar hij niet mee te maken heeft. Hij bestaat niet voor haar en misschien, als hij haar aan zou spreken, zou ze de spot met hem drijven, net zoals Marguerite had gedaan met mij. Er gaan weken voorbij, maanden, jaren, en plotseling, als ze beiden lotgevallen hebben beleefd van een andere orde, brengt de logica van het toeval ze opnieuw tegenover elkaar. De vrouw wordt de maîtresse van deze man, en hij houdt van haar. Hoezo? Waarom? Hun levens zijn verstrengeld. Ze zijn nog niet intiem of het lijkt hun dat het nooit anders is geweest en alles wat er eerder was wordt uitgewist in het geheugen van de twee gelieven. Een sterk staaltje, late we het maar toegeven.
Wat mij betreft, ik wist vandaag niet meer hoe mijn leven gisteren was. Mijn hele wezen beefde van vreugde bij de herinnering aan de woorden die deze eerste nacht waren gewisseld. Ofwel Marguerite was een geraffineerde bedriegster, of anders had ze voor mij een van die plotselinge hartstochten opgevat die voelbaar zijn vanaf de eerste kus, en die overigens vaak net zo plotseling sterven als ze zijn ontstaan.
Hoe meer ik erover nadacht hoe zekerder ik ervan was dat Marguerite geen enkele reden had om een liefde te veinzen die ze niet had, en ik zei ook tegen mezelf dat er voor vrouwen twee soorten liefde bestaan, die ook uit elkaar kunnen voortkomen: liefde van het hart en liefde van de zinnen. Vaak neemt een vrouw een minnaar omdat haar zinnen haar dat zeggen, en ontdekt dan, zonder dat ze dat verwachtte, het mysterie van de immateriële liefde, en dan leeft ze alleen nog maar met haar hart. Vaak zoekt een meisje in het huwelijk niet meer dan de vereniging van twee zuivere zielen, maar dan wordt haar plotseling het geheim van de lichamelijke liefde onthuld, die energieke completering van de zuiverste zielsvervoering.
Met dit soort bespiegelingen viel ik in slaap. Ik werd wakker door een brief van Marguerite, waarin deze woorden:
‘Hierbij mijn order: Vanavond in het Vaudeville-theater.[1] Ik zie je in de pauze na de derde akte.’
Ik propte de brief in een la, zodat ik de werkelijkheid altijd onder handbereik had als ik begon te twijfelen , zoals me nog steeds bij vlagen gebeurde.
Ze zei niet dat ik haar overdag moest opzoeken. Ik durfde niet bij haar langs te gaan. Maar ik had een zo overweldigend verlangen haar te zien voor die avond dat ik naar de Champs-Elysées ging, waar ik haar, net als de dag tevoren, zag langskomen en weer instappen.
Om zeven uur was ik in het Vaudeville.
Ik was nog nooit zo vroeg in een theater geweest.
[Verder lezen]
[1] Tot 1869 aan het Place de la Bourse. Vaudevilles zijn een soort muzikale komedies. De toneelbewerking van de Dame aux camélias ging in 1852 in dit theater in première.
maandag 24 juni 2019
24. 'Ondanks mijn slechte karakter?'
Hoe de rest van de dag voorbijging, ik weet het niet. Ik wandelde, ik rookte, ik praatte, maar met wie ik praatte en wat ik zei tot tien uur die avond, ik weet er niets meer van. Alles wat ik nog weet is dat ik terugging naar huis, dat ik drie uur bezig was met mijn toilet, en dat ik honderd keer nu eens op de klok keek en dan weer op mijn horloge, maar dat ze allebei dezelfde tijd bleven aanwijzen. Toen het half elf was, zei ik bij mezelf dat het tijd was om te vertrekken.
Ik woonde in die tijd in de rue de Provence. Ik liep via de rue du Mont Blanc. Ik stak de boulevard[2] over. Nam de rue Louis le Grand, de rue de Port Mahon, tot de rue d’Antin. Ik keek naar Marguerites ramen.
Er was licht aan.
Ik belde.
Ik vroeg aan de portier of mevrouw Gautier thuis was.
Hij antwoordde dat ze nooit thuiskwam voor elf uur, kwart over elf.
Ik keek op mijn horloge.
Ik dacht dat ik het heel rustig aan had gedaan, maar ik was in vijf minuten van de rue de Provence naar Marguerite gelopen.
Dus wandelde ik heen en weer in die straat zonder winkels, waar op dit tijdstip geen kip op straat was.
Na een half uur arriveerde Marguerite. Ze stapte uit haar koets en keek om zich heen, alsof ze iemand zocht.
Het rijtuig verdween stapvoets, stallen en een koetshuis waren hier niet. Toen Marguerite wilde aanbellen, stapte ik naar voren en zei:
‘Goedenavond.’
‘Ah, bent u het,’ zei ze op een toon die in niets deed vermoeden dat ze blij was me te zien.
‘Ik mocht u toch komen opzoeken vandaag?’
‘Dat is waar. Ik had er niet aan gedacht.’
Al mijn gedachten van die ochtend, al mijn verwachtingen van die dag werden met een klap in de bodem geslagen. Maar ik begon al te wennen aan deze manieren van haar en ik liep niet weg, wat ik vroeger zeker had gedaan.
We gingen naar binnen.
Nanine had de deur opengemaakt.
‘Is Prudence al terug?’ vroeg Marguerite.
‘Nee, mevrouw.’
‘Ga zeggen dat ze moet komen zodra ze terug is. Maar doe eerst de lamp in de kamer uit. Als er iemand komt, zeg dan dat ik niet thuis ben en dat ik ook niet kom.’
Ze gedroeg zich als een vrouw die ergens mee in haar maag zit, en die zich misschien ergerde aan iemand die ongelegen kwam. Ik wist niet wat ik moest doen of wat ik moest zeggen. Marguerite liep de kant op van haar slaapkamer. Ik bleef staan.
‘Kom,’ zei ze.
Ze zette haar hoed af, deed haar fluwelen mantel uit, ze gooide alles op haar bed. Vervolgens zakte ze in een grote fauteuil bij het vuur, dat ze aanhield tot het begin van de zomer. Ze zei tegen me, terwijl ze speelde met de ketting van haar horloge:
‘Nou, zeg het maar, wat voor nieuws hebt u te melden?’
‘Niets. Behalve dat ik blijkbaar niet had moeten komen.’
‘Hoe zo?’
‘U lijkt boos en u ergert zich kennelijk aan me.’
‘Ik erger me niet. Ik ben gewoon ziek. Ik ben al de hele dag al niet lekker, ik heb niet geslapen vannacht en ik heb een vreselijke hoofdpijn.’
‘Zal ik me terugtrekken, zodat Nanine u in bed kan stoppen?’
‘Blijf maar. Als ik naar bed wil, dan kan dat in uw aanwezigheid.’
Op dat moment werd er gebeld.
‘Wie kan dat nog zijn?’ zei ze ongeduldig.
Even later werd er opnieuw gebeld.
‘Er is blijkbaar niemand om open te doen. Ik zal het zelf moeten doen.’
Ze stond op en zei tegen me:
‘Wacht hier.’
Ze liep door het appartement en ik hoorde haar de voordeur opendoen. Ik luisterde.
Degene voor wie ze had opengedaan bleef staan in de eetkamer. Zodra hij iets zei, herkende ik de stem van de jonge graaf de N…
‘Hoe voel je je vanavond?’ vroeg hij.
‘Slecht,’ zei Marguerite droog.
‘Schikt het dat ik hier ben?’
‘Ik weet niet.’
‘Wat een ontvangst! Wat heb ik je gedaan, lieve Marguerite?’
‘Beste vriend, je hebt niets gedaan. Ik ben ziek. Ik moet gaan liggen, dus ga nu alsjeblieft weg. Ik wordt daar echt gek van, dat ik niet thuis kan komen zonder dat vijf minuten later jij verschijnt. Wat wil je? Moet ik je maîtresse worden? Maar ik heb je al honderd keer gezegd, daar is geen denken aan. En dat ik me vreselijk aan je erger. En dat je je heil maar ergens anders moet zoeken. Ik zeg het je nu voor het laatst: ik moet je niet. Duidelijk? Adieu.
Ah, daar is Nanine terug. Ze zal je bijlichten. Goedenavond.’
En zonder nog iets te zeggen, zonder te luisteren naar het gestamel van de jongeman, kwam Marguerite terug in haar slaapkamer. Ze sloeg de deur achter zich dicht. Maar bijna onmiddellijk kwam Nanine binnen.
‘Luister,’ zei Marguerite, ‘als die imbeciel aan de deur komt, dan zeg je voortaan altijd dat ik er niet ben, of dat ik hem niet wil ontvangen. Ik ben het echt beu zo langzamerhand, al die mensen die hetzelfde van me willen en die me betalen en dan denken dat ze ervan af zijn. Als meisjes die beginnen met dat ellendige beroep van ons wisten wat ze te wachten stond, echt, ze zouden nog liever kamermeisjes worden. Maar nee hoor, ze willen japons, rijtuigen, diamanten. Ze geloven wat ze horen, want de prostitutie heeft zijn eigen fabeltjes, he. En ze verslijten beetje bij beetje hun hart, hun lichaam, hun schoonheid. Mensen zijn bang voor je als voor een wild beest. Ze verachten je als een paria. En er zijn er altijd die om je heen hangen en die meer van je nemen dan ze je geven. En op een dag crepeer je als een hond en je hebt niemand meer, en jezelf heb je ook verloren.’
‘Nou mevrouw, kalm aan, zei Nanette. ‘U bent gewoon een beetje gestrest vanavond.’
‘Deze jurk zit niet lekker,’ zei Marguerite terwijl ze de haakjes lostrok. ‘Geef me een peignoir. En Prudence?’
‘Ze was nog niet thuis, maar zodra ze er is sturen ze haar hierheen.’
‘Dat is er nog een,’ ging Marguerite verder. Ze deed haar jurk uit en trok een witte peignoir aan. ‘Dat is er nog een die me weet te vinden als ze me nodig heeft en die niets voor niets doet. Ze wéét dat ik vanavond een antwoord verwacht, dat ik het nodig heb, dat ik ongerust ben, maar ik weet zeker dat ze is gaan stappen zonder zich iets van me aan te trekken.’
‘Misschien is ze opgehouden.’
‘Ga zeggen dat we punch willen.’
‘U zult nog een ongeluk krijgen,’ zei Nanine.
‘Maakt niet uit. Breng ook wat fruit, wat paté, een kippenvleugeltje. Dadelijk. Ik heb honger.’
Ik hoef je niet te zeggen wat indruk deze scène op me maakte. Je kunt het wel raden, he.
‘We eten samen,’ zei ze. Je moet even wachten, ik moet even in mijn boudoir zijn. Pak maar een boek.’
Ze stak de kaarsen op een kandelaar aan, ze opende een deur aan het voeteneinde van haar bed en verdween. Ik overdacht het leven van deze vrouw en het medelijden maakte mijn liefde nog groter.
Peinzend liep ik met grote passen de kamer op en neer, toen Prudence binnenkwam.
‘Hé, bent u er?’ zei ze. ‘Waar is Marguerite?’
‘In het boudoir.’
‘Ik wacht wel. Maar u, ze vindt u charmant, wist u dat?’
‘Nee.’
‘Heeft ze helemaal niets in die richting gezegd?’
‘Helemaal niets.’
‘Maar hoe komt u dan hier?’
‘Ik ben hier op visite.’
‘Midden in de nacht?’
‘Waarom niet?’
‘Gek!’
‘Ze heeft me helemaal niet vriendelijk ontvangen.’
‘Dat verandert nog wel.’
‘Denkt u?’
‘Ik breng haar goed nieuws.’
‘Dat is mooi. Dus ze heeft met u over mij gepraat?’
‘Gisteravond, of liever, vannacht, toen u met uw vriend vertrokken was. Trouwens, hoe is het met hem, met uw vriend? Gaston R… heet hij geloof ik?’
‘Ja’ zei ik en ik kon een glimlach niet bedwingen toen ik dacht aan wat Gaston over haar gezegd had, terwijl nu bleek dat Prudence niet eens zeker wist hoe hij heette.
‘Een aardige vent, he. Wat doet hij in het leven?’
‘Hij heeft 25.000 franc rente.’
‘Ach, echt? Maar wat u betreft, Marguerite heeft me over u ondervraagd. Wie was u, wat deed u, welke maîtresses heeft u gehad, nou ja, alles wat je kunt vragen over iemand van uw leeftijd. Ik heb haar alles verteld wat ik weet, en daarbij gezegd dat u een aardige kerel bent. Nou?’
‘Dankuwel. Maar nu, vertel eens, wat heeft ze u gisteren gevraagd te doen?
‘Niks. Wat ze zei, dat was om van de graaf af te komen. Maar vandaag heb ik wel wat moeten doen, en ik ben hier om haar het antwoord te brengen.’
Op dat moment kwam Marguerite uit haar boudoir, met een heel kokette nachtmuts op, met toefjes geel lint, ‘kooltjes’ zoals ze genoemd worden.
Ze zag er verrukkelijk uit.
Ze had blote voeten in pantoffels van satijn, en ze was bezig haar nagels te doen.
‘Aha,’ zei ze, toen ze Prudence zag. ‘Heb je de hertog gezien?’
‘Nou en of!’
‘En, wat heeft hij gezegd?’
‘Hij heeft het me gegeven.’
‘Hoeveel?’
‘Zesduizend.’
‘Heb je het bij je?’
‘Ja.’
‘Had hij de p in?’
‘Nee.’
‘Arme stakker.’
Dit ‘arme stakker’ werd gezegd op een onbeschrijfelijke toon. Marguerite pakte de zes biljetten van duizend aan.
‘Het was hoog tijd,’ zei ze. ‘Heb jij geld nodig, Prudence, liefje?’
‘Je weet wel, lieverd, over een paar dagen is het de vijftiende, als je me drie- of vierhonderd franc kunt lenen ben ik heel blij.’
‘Stuur morgenochtend maar iemand. Het is nu te laat om te wisselen.’
‘Niet vergeten.’
‘Maak je geen zorgen. Eet je mee?’
‘Nee, Charles zit op me te wachten.’
‘Ben je nog steeds verliefd op hem?’
‘Straal, lieveling. Tot morgen. Tot ziens Armand.’
Mevrouw Duvernoy vertrok.
Marguerite maakte een kastje open en gooide de biljetten van duizend er in.
‘Goed als ik even ga liggen?’ zei ze glimlachend, terwijl ze naar haar bed liep.
‘Niet zo maar goed, ik ben blij als je het doet.’
Ze trok de kanten sprei naar het voeteneinde van het bed en kroop erin.
‘En nu,’ zei ze, ‘kom bij me zitten en laten we praten.’’
Prudence had gelijk. Het antwoord dat ze Marguerite had gebracht vrolijkte haar op.
‘Neem me niet kwalijk dat ik humeurig was zo-even,’ zei ze.
‘Ik neem je niets kwalijk.’
‘En je houdt van me?’
‘Ik ben gek op je.’
‘Ondanks mijn slechte karakter?’
‘Ondanks alles.’
‘Zweer het.’
‘Ja,’ zei ik heel zachtjes.
Nanine kwam binnen met borden, koude kip, een fles bordeaux, aardbeien en bestek voor twee personen.
‘Ik heb geen punch laten maken,’ zei Nanine. ‘Bordeaux is beter voor u, denkt u niet meneer?’
‘Beslist,’ zei ik. Ik was nog helemaal ontroerd door Marguerites laatste woorden. Mijn blik was vol vuur op haar gevestigd.
‘Mooi,’ zei ze. ‘Zet alles maar op het kleine tafeltje, en schuif dat naar het bed. We bedienen onszelf wel. Je bent al drie nachten op, he? Je snakt naar je bed. Ga maar lekker liggen. Ik heb niets nodig.’
‘Moet de deur op het nachtslot?’
‘Zeker wel. En zeg nog even dat er niemand wordt binnengelaten voor morgenmiddag.’
[Verder lezen]
[1] Beeldhouwwerk uit 1745, in opdracht van Louis XV vervaardigd door de beeldhouwer Coustou. De paarden waren oorspronkelijk bedoeld voor het kasteel van Marly. Ze stonden sinds 1794 op het Place de la Concorde.
[2] De boulevard des Italiens.
Ik woonde in die tijd in de rue de Provence. Ik liep via de rue du Mont Blanc. Ik stak de boulevard[2] over. Nam de rue Louis le Grand, de rue de Port Mahon, tot de rue d’Antin. Ik keek naar Marguerites ramen.
Er was licht aan.
Ik belde.
Ik vroeg aan de portier of mevrouw Gautier thuis was.
Hij antwoordde dat ze nooit thuiskwam voor elf uur, kwart over elf.
Ik keek op mijn horloge.
Ik dacht dat ik het heel rustig aan had gedaan, maar ik was in vijf minuten van de rue de Provence naar Marguerite gelopen.
Dus wandelde ik heen en weer in die straat zonder winkels, waar op dit tijdstip geen kip op straat was.
Na een half uur arriveerde Marguerite. Ze stapte uit haar koets en keek om zich heen, alsof ze iemand zocht.
Het rijtuig verdween stapvoets, stallen en een koetshuis waren hier niet. Toen Marguerite wilde aanbellen, stapte ik naar voren en zei:
‘Goedenavond.’
‘Ah, bent u het,’ zei ze op een toon die in niets deed vermoeden dat ze blij was me te zien.
‘Ik mocht u toch komen opzoeken vandaag?’
‘Dat is waar. Ik had er niet aan gedacht.’
Al mijn gedachten van die ochtend, al mijn verwachtingen van die dag werden met een klap in de bodem geslagen. Maar ik begon al te wennen aan deze manieren van haar en ik liep niet weg, wat ik vroeger zeker had gedaan.
We gingen naar binnen.
Nanine had de deur opengemaakt.
‘Is Prudence al terug?’ vroeg Marguerite.
‘Nee, mevrouw.’
‘Ga zeggen dat ze moet komen zodra ze terug is. Maar doe eerst de lamp in de kamer uit. Als er iemand komt, zeg dan dat ik niet thuis ben en dat ik ook niet kom.’
Ze gedroeg zich als een vrouw die ergens mee in haar maag zit, en die zich misschien ergerde aan iemand die ongelegen kwam. Ik wist niet wat ik moest doen of wat ik moest zeggen. Marguerite liep de kant op van haar slaapkamer. Ik bleef staan.
‘Kom,’ zei ze.
Ze zette haar hoed af, deed haar fluwelen mantel uit, ze gooide alles op haar bed. Vervolgens zakte ze in een grote fauteuil bij het vuur, dat ze aanhield tot het begin van de zomer. Ze zei tegen me, terwijl ze speelde met de ketting van haar horloge:
‘Nou, zeg het maar, wat voor nieuws hebt u te melden?’
‘Niets. Behalve dat ik blijkbaar niet had moeten komen.’
‘Hoe zo?’
‘U lijkt boos en u ergert zich kennelijk aan me.’
‘Ik erger me niet. Ik ben gewoon ziek. Ik ben al de hele dag al niet lekker, ik heb niet geslapen vannacht en ik heb een vreselijke hoofdpijn.’
‘Zal ik me terugtrekken, zodat Nanine u in bed kan stoppen?’
‘Blijf maar. Als ik naar bed wil, dan kan dat in uw aanwezigheid.’
Op dat moment werd er gebeld.
‘Wie kan dat nog zijn?’ zei ze ongeduldig.
Even later werd er opnieuw gebeld.
‘Er is blijkbaar niemand om open te doen. Ik zal het zelf moeten doen.’
Ze stond op en zei tegen me:
‘Wacht hier.’
Ze liep door het appartement en ik hoorde haar de voordeur opendoen. Ik luisterde.
Degene voor wie ze had opengedaan bleef staan in de eetkamer. Zodra hij iets zei, herkende ik de stem van de jonge graaf de N…
‘Hoe voel je je vanavond?’ vroeg hij.
‘Slecht,’ zei Marguerite droog.
‘Schikt het dat ik hier ben?’
‘Ik weet niet.’
‘Wat een ontvangst! Wat heb ik je gedaan, lieve Marguerite?’
‘Beste vriend, je hebt niets gedaan. Ik ben ziek. Ik moet gaan liggen, dus ga nu alsjeblieft weg. Ik wordt daar echt gek van, dat ik niet thuis kan komen zonder dat vijf minuten later jij verschijnt. Wat wil je? Moet ik je maîtresse worden? Maar ik heb je al honderd keer gezegd, daar is geen denken aan. En dat ik me vreselijk aan je erger. En dat je je heil maar ergens anders moet zoeken. Ik zeg het je nu voor het laatst: ik moet je niet. Duidelijk? Adieu.
Ah, daar is Nanine terug. Ze zal je bijlichten. Goedenavond.’
En zonder nog iets te zeggen, zonder te luisteren naar het gestamel van de jongeman, kwam Marguerite terug in haar slaapkamer. Ze sloeg de deur achter zich dicht. Maar bijna onmiddellijk kwam Nanine binnen.
‘Luister,’ zei Marguerite, ‘als die imbeciel aan de deur komt, dan zeg je voortaan altijd dat ik er niet ben, of dat ik hem niet wil ontvangen. Ik ben het echt beu zo langzamerhand, al die mensen die hetzelfde van me willen en die me betalen en dan denken dat ze ervan af zijn. Als meisjes die beginnen met dat ellendige beroep van ons wisten wat ze te wachten stond, echt, ze zouden nog liever kamermeisjes worden. Maar nee hoor, ze willen japons, rijtuigen, diamanten. Ze geloven wat ze horen, want de prostitutie heeft zijn eigen fabeltjes, he. En ze verslijten beetje bij beetje hun hart, hun lichaam, hun schoonheid. Mensen zijn bang voor je als voor een wild beest. Ze verachten je als een paria. En er zijn er altijd die om je heen hangen en die meer van je nemen dan ze je geven. En op een dag crepeer je als een hond en je hebt niemand meer, en jezelf heb je ook verloren.’
‘Nou mevrouw, kalm aan, zei Nanette. ‘U bent gewoon een beetje gestrest vanavond.’
‘Deze jurk zit niet lekker,’ zei Marguerite terwijl ze de haakjes lostrok. ‘Geef me een peignoir. En Prudence?’
‘Ze was nog niet thuis, maar zodra ze er is sturen ze haar hierheen.’
‘Dat is er nog een,’ ging Marguerite verder. Ze deed haar jurk uit en trok een witte peignoir aan. ‘Dat is er nog een die me weet te vinden als ze me nodig heeft en die niets voor niets doet. Ze wéét dat ik vanavond een antwoord verwacht, dat ik het nodig heb, dat ik ongerust ben, maar ik weet zeker dat ze is gaan stappen zonder zich iets van me aan te trekken.’
‘Misschien is ze opgehouden.’
‘Ga zeggen dat we punch willen.’
‘U zult nog een ongeluk krijgen,’ zei Nanine.
‘Maakt niet uit. Breng ook wat fruit, wat paté, een kippenvleugeltje. Dadelijk. Ik heb honger.’
Ik hoef je niet te zeggen wat indruk deze scène op me maakte. Je kunt het wel raden, he.
‘We eten samen,’ zei ze. Je moet even wachten, ik moet even in mijn boudoir zijn. Pak maar een boek.’
Ze stak de kaarsen op een kandelaar aan, ze opende een deur aan het voeteneinde van haar bed en verdween. Ik overdacht het leven van deze vrouw en het medelijden maakte mijn liefde nog groter.
Peinzend liep ik met grote passen de kamer op en neer, toen Prudence binnenkwam.
‘Hé, bent u er?’ zei ze. ‘Waar is Marguerite?’
‘In het boudoir.’
‘Ik wacht wel. Maar u, ze vindt u charmant, wist u dat?’
‘Nee.’
‘Heeft ze helemaal niets in die richting gezegd?’
‘Helemaal niets.’
‘Maar hoe komt u dan hier?’
‘Ik ben hier op visite.’
‘Midden in de nacht?’
‘Waarom niet?’
‘Gek!’
‘Ze heeft me helemaal niet vriendelijk ontvangen.’
‘Dat verandert nog wel.’
‘Denkt u?’
‘Ik breng haar goed nieuws.’
‘Dat is mooi. Dus ze heeft met u over mij gepraat?’
‘Gisteravond, of liever, vannacht, toen u met uw vriend vertrokken was. Trouwens, hoe is het met hem, met uw vriend? Gaston R… heet hij geloof ik?’
‘Ja’ zei ik en ik kon een glimlach niet bedwingen toen ik dacht aan wat Gaston over haar gezegd had, terwijl nu bleek dat Prudence niet eens zeker wist hoe hij heette.
‘Een aardige vent, he. Wat doet hij in het leven?’
‘Hij heeft 25.000 franc rente.’
‘Ach, echt? Maar wat u betreft, Marguerite heeft me over u ondervraagd. Wie was u, wat deed u, welke maîtresses heeft u gehad, nou ja, alles wat je kunt vragen over iemand van uw leeftijd. Ik heb haar alles verteld wat ik weet, en daarbij gezegd dat u een aardige kerel bent. Nou?’
‘Dankuwel. Maar nu, vertel eens, wat heeft ze u gisteren gevraagd te doen?
‘Niks. Wat ze zei, dat was om van de graaf af te komen. Maar vandaag heb ik wel wat moeten doen, en ik ben hier om haar het antwoord te brengen.’
Op dat moment kwam Marguerite uit haar boudoir, met een heel kokette nachtmuts op, met toefjes geel lint, ‘kooltjes’ zoals ze genoemd worden.
Ze zag er verrukkelijk uit.
Ze had blote voeten in pantoffels van satijn, en ze was bezig haar nagels te doen.
‘Aha,’ zei ze, toen ze Prudence zag. ‘Heb je de hertog gezien?’
‘Nou en of!’
‘En, wat heeft hij gezegd?’
‘Hij heeft het me gegeven.’
‘Hoeveel?’
‘Zesduizend.’
‘Heb je het bij je?’
‘Ja.’
‘Had hij de p in?’
‘Nee.’
‘Arme stakker.’
Dit ‘arme stakker’ werd gezegd op een onbeschrijfelijke toon. Marguerite pakte de zes biljetten van duizend aan.
‘Het was hoog tijd,’ zei ze. ‘Heb jij geld nodig, Prudence, liefje?’
‘Je weet wel, lieverd, over een paar dagen is het de vijftiende, als je me drie- of vierhonderd franc kunt lenen ben ik heel blij.’
‘Stuur morgenochtend maar iemand. Het is nu te laat om te wisselen.’
‘Niet vergeten.’
‘Maak je geen zorgen. Eet je mee?’
‘Nee, Charles zit op me te wachten.’
‘Ben je nog steeds verliefd op hem?’
‘Straal, lieveling. Tot morgen. Tot ziens Armand.’
Mevrouw Duvernoy vertrok.
Marguerite maakte een kastje open en gooide de biljetten van duizend er in.
‘Goed als ik even ga liggen?’ zei ze glimlachend, terwijl ze naar haar bed liep.
‘Niet zo maar goed, ik ben blij als je het doet.’
Ze trok de kanten sprei naar het voeteneinde van het bed en kroop erin.
‘En nu,’ zei ze, ‘kom bij me zitten en laten we praten.’’
Prudence had gelijk. Het antwoord dat ze Marguerite had gebracht vrolijkte haar op.
‘Neem me niet kwalijk dat ik humeurig was zo-even,’ zei ze.
‘Ik neem je niets kwalijk.’
‘En je houdt van me?’
‘Ik ben gek op je.’
‘Ondanks mijn slechte karakter?’
‘Ondanks alles.’
‘Zweer het.’
‘Ja,’ zei ik heel zachtjes.
Nanine kwam binnen met borden, koude kip, een fles bordeaux, aardbeien en bestek voor twee personen.
‘Ik heb geen punch laten maken,’ zei Nanine. ‘Bordeaux is beter voor u, denkt u niet meneer?’
‘Beslist,’ zei ik. Ik was nog helemaal ontroerd door Marguerites laatste woorden. Mijn blik was vol vuur op haar gevestigd.
‘Mooi,’ zei ze. ‘Zet alles maar op het kleine tafeltje, en schuif dat naar het bed. We bedienen onszelf wel. Je bent al drie nachten op, he? Je snakt naar je bed. Ga maar lekker liggen. Ik heb niets nodig.’
‘Moet de deur op het nachtslot?’
‘Zeker wel. En zeg nog even dat er niemand wordt binnengelaten voor morgenmiddag.’
[Verder lezen]
[1] Beeldhouwwerk uit 1745, in opdracht van Louis XV vervaardigd door de beeldhouwer Coustou. De paarden waren oorspronkelijk bedoeld voor het kasteel van Marly. Ze stonden sinds 1794 op het Place de la Concorde.
[2] De boulevard des Italiens.
zondag 23 juni 2019
23. Verliefd
Toen Armand zo ver was met zijn verhaal, stopte hij.
‘Wil je het raam dichtdoen?’ vroeg hij. ‘Ik begin het koud te krijgen. Ik kruip even in bed.’
Ik deed het raam dicht. Armand, die nog heel zwak was, deed zijn kamerjas uit en ging in bed liggen. Een paar ogenblikken liet hij zijn hoofd op het kussen rusten, als iemand die moe is van een lang stuk hardlopen of die ten prooi is aan pijnlijke herinneringen.
‘Je hebt misschien teveel gepraat,’ zei ik. ‘Zal ik weggaan, zodat je kunt slapen? Je kunt me de rest van het verhaal later wel een keer vertellen.’
‘Heb je er genoeg van?’
‘In tegendeel.’
‘Dan ga ik verder. Als je nu weg gaat, slaap ik toch niet.’
Toen ik thuis kwam, ging hij verder, zonder hapering, zo scherp stonden hem alle gebeurtenissen nog voor de geest, toen ik thuiskwam, ging ik niet naar bed. Ik begon na te denken over het avontuur dat ik had beleefd. De ontmoeting, de kennismaking, Marguerites belofte, alles was zo snel gegaan, zo onverwacht, dat er momenten waren dat ik dacht dat ik had gedroomd. Toch was dit niet de eerste keer natuurlijk dat een vrouw als Marguerite zichzelf beloofde aan een man voor de dag nadat hij haar had gevraagd.
Maar ook al wist ik dat, de eerste indruk die mijn toekomstige maîtresse op me had gemaakt was zo sterk dat ik nog steeds onder de indruk was. Ik bleef koppig weigeren haar te zien als een meisje als de anderen. Met die typisch mannelijke zelfingenomenheid was ik ervan overtuigd dat zij zich, of ze wilde of niet, net zo krachtig voelde aangetrokken tot mij als ik tot haar.
Toch waren er natuurlijk heel wat bewijzen van het tegendeel, en ik had vaak genoeg gehoord dat de liefde van Marguerite op de grondstoffenmarkt duurder of goedkoper was al naar het seizoen.
Maar aan de andere kant, hoe was die reputatie te rijmen met de voortdurende afwijzing van de jonge graaf die we bij haar hadden aangetroffen? Ja, zul je zeggen, ze had een hekel aan hem, en de hertog was zo vrijgevig dat ze het zich kon permitteren als extra minnaar iemand te nemen die ze aardig vond. Maar in dat geval, waarom koos ze dan niet voor Gaston, die charmant was, geestig, rijk… Waarom leek ze te kiezen voor mij, die ze bij de eerste ontmoeting belachelijk had gevonden?
Het is natuurlijk wel zo dat één gebeurtenis soms meer effect heeft dan een jaar van hofmakerij. En van degenen die bij dat avondmaal aanwezig waren, was ik de enige die zich ongerust had gemaakt toen ze van tafel ging. Ik was haar achterna gegaan. Ik had niet kunnen verbergen hoe ongerust ik was. Ik had tranen geplengd toen ik haar de hand kuste. Dat en de bezoekjes die ik haar dagelijks had gebracht tijdens de maanden van haar ziekte, misschien was ze daardoor in mij een man gaan zien die anders was dan de mannen die ze tot dan toe had gekend. Misschien dacht ze wel dat ze voor iemand die zo verliefd was als ik best kon doen wat ze al zo vaak had gedaan, misschien maakte het haar al niet veel meer uit.
Je ziet wel, allemaal veronderstellingen die best voor de hand liggen. Maar wat ook de reden was waarom ze me had aanvaard, zeker was dát ze dat had gedaan.
En nu was ik verliefd op Marguerite, en ik zou haar krijgen, meer kon ik haar niet vragen. En toch, ik zeg het je nog maar een keer, ze was misschien gewoon een meisje dat leefde met minnaars, ik had van mijn liefde voor haar - misschien geromantiseerd - zozeer een hopeloze liefde gemaakt, dat ik, naarmate het moment naderde dat hoop helemaal niet meer aan de orde was, steeds meer begon te twijfelen.
Ik deed die nacht geen oog dicht. Ik kende mezelf niet terug. Ik was halfgek. Dan weer dacht ik dat ik niet knap genoeg was, niet rijk genoeg, niet elegant genoeg voor zo’n vrouw; dan weer zwol ik op van ijdelheid om deze verovering; en weer een ogenblik later werd ik bevangen door angst dat ik voor Marguerite niet meer dan een gril was, en zei ik bij mezelf dat ze het waarschijnlijk onmiddellijk weer uit zou maken, dat ik die avond maar beter niet naar haar toe kon gaan, dat ik het best kon vertrekken en haar een briefje schrijven waarin ik haar mijn angst uitlegde. Maar weer later was ik ten prooi aan grenzeloze verwachtingen, en had ik een rotsvast vertrouwen. Ik had toekomstdromen die alle perken te buiten gingen. Ik dacht dat ik dit meisje zowel lichamelijk als moreel kon genezen, dan we ons leven samen zouden doorbrengen en dat haar liefde me gelukkiger zou maken dan de liefde van welk maagdelijk meisje ook.
Nou ja, je kunt je niet voorstellen hoeveel gedachten mij uit het hart naar het hoofd stegen en pas begonnen uit te doven toen, ik tegen de ochtend in slaap viel.
Toen ik wakker werd, was het twee uur ‘s middags. Het was prachtig weer. Mijn leven had me nog nooit zo mooi geleken, zo vervuld. Herinneringen aan de vorige dag drongen zich aan me op, schaduwloos, zonder obstakels, begeleid door blijde verwachtingen voor die avond. Haastig kleedde ik me. Ik was tevreden en voelde me tot alles in staat. Van tijd tot tijd maakte mijn hart sprongetjes van vreugde en van liefde. Ik was bevangen door een zoete koorts. Ik piekerde niet meer zoals voor ik in slaap viel. Ik zag alleen nog maar het resultaat, ik dacht alleen nog maar aan het moment dat ik Marguerite weer zou zien.
Ik had geen rust om thuis te blijven. Mijn kamer leek te klein voor mijn blijdschap. Ik had de hele natuur nodig voor mijn gevoelens.
Ik ging uit.
Ik liep door de rue d’Antin. Marguerites koets stond voor de deur. Ik wandelde richting Champs Elysées. Ik was vervuld van mensenliefde voor iedere onbekende die ik tegenkwam.
Wat maakt de liefde een goed mens van je!
Een uur lang wandelde ik heen en weer tussen de paarden van Marly[1] op het Place de la Concorde en de rotonde van de Champs Elysées, tot ik in de verte het rijtuig van Marguerite zag. Ik herkende haar niet. Ik raadde dat ze erin zat. Op het moment dat het rijtuig de bocht nam naar de Champs Elysées liet ze het stoppen en een grote jongeman maakte zich los uit een groep waar hij stond te discussiëren, om een praatje met haar te maken.
Het duurde maar even. De jongeman voegde zich weer bij zijn vrienden, de paarden zetten zich in beweging. Ik was dichterbij gekomen, en ik herkende in de jongeman de graaf de G… die ik kende van een portret, en van wie Prudence me had verteld dat Marguerite haar positie in de wereld aan hem te danken had.
Hij was degene die ze niet had willen binnenlaten, de avond tevoren. Ik dacht dat ze haar rijtuig had laten stilhouden om hem uit te leggen waarom ze hem niet had willen ontvangen, maar ik hoopte ook dat ze een of ander nieuw voorwendsel had gevonden waarom hij de volgende avond weer niet welkom zou zijn.
[Verder lezen]
‘Wil je het raam dichtdoen?’ vroeg hij. ‘Ik begin het koud te krijgen. Ik kruip even in bed.’
Ik deed het raam dicht. Armand, die nog heel zwak was, deed zijn kamerjas uit en ging in bed liggen. Een paar ogenblikken liet hij zijn hoofd op het kussen rusten, als iemand die moe is van een lang stuk hardlopen of die ten prooi is aan pijnlijke herinneringen.
‘Je hebt misschien teveel gepraat,’ zei ik. ‘Zal ik weggaan, zodat je kunt slapen? Je kunt me de rest van het verhaal later wel een keer vertellen.’
‘Heb je er genoeg van?’
‘In tegendeel.’
‘Dan ga ik verder. Als je nu weg gaat, slaap ik toch niet.’
Toen ik thuis kwam, ging hij verder, zonder hapering, zo scherp stonden hem alle gebeurtenissen nog voor de geest, toen ik thuiskwam, ging ik niet naar bed. Ik begon na te denken over het avontuur dat ik had beleefd. De ontmoeting, de kennismaking, Marguerites belofte, alles was zo snel gegaan, zo onverwacht, dat er momenten waren dat ik dacht dat ik had gedroomd. Toch was dit niet de eerste keer natuurlijk dat een vrouw als Marguerite zichzelf beloofde aan een man voor de dag nadat hij haar had gevraagd.
Maar ook al wist ik dat, de eerste indruk die mijn toekomstige maîtresse op me had gemaakt was zo sterk dat ik nog steeds onder de indruk was. Ik bleef koppig weigeren haar te zien als een meisje als de anderen. Met die typisch mannelijke zelfingenomenheid was ik ervan overtuigd dat zij zich, of ze wilde of niet, net zo krachtig voelde aangetrokken tot mij als ik tot haar.
Toch waren er natuurlijk heel wat bewijzen van het tegendeel, en ik had vaak genoeg gehoord dat de liefde van Marguerite op de grondstoffenmarkt duurder of goedkoper was al naar het seizoen.
Maar aan de andere kant, hoe was die reputatie te rijmen met de voortdurende afwijzing van de jonge graaf die we bij haar hadden aangetroffen? Ja, zul je zeggen, ze had een hekel aan hem, en de hertog was zo vrijgevig dat ze het zich kon permitteren als extra minnaar iemand te nemen die ze aardig vond. Maar in dat geval, waarom koos ze dan niet voor Gaston, die charmant was, geestig, rijk… Waarom leek ze te kiezen voor mij, die ze bij de eerste ontmoeting belachelijk had gevonden?
Het is natuurlijk wel zo dat één gebeurtenis soms meer effect heeft dan een jaar van hofmakerij. En van degenen die bij dat avondmaal aanwezig waren, was ik de enige die zich ongerust had gemaakt toen ze van tafel ging. Ik was haar achterna gegaan. Ik had niet kunnen verbergen hoe ongerust ik was. Ik had tranen geplengd toen ik haar de hand kuste. Dat en de bezoekjes die ik haar dagelijks had gebracht tijdens de maanden van haar ziekte, misschien was ze daardoor in mij een man gaan zien die anders was dan de mannen die ze tot dan toe had gekend. Misschien dacht ze wel dat ze voor iemand die zo verliefd was als ik best kon doen wat ze al zo vaak had gedaan, misschien maakte het haar al niet veel meer uit.
Je ziet wel, allemaal veronderstellingen die best voor de hand liggen. Maar wat ook de reden was waarom ze me had aanvaard, zeker was dát ze dat had gedaan.
En nu was ik verliefd op Marguerite, en ik zou haar krijgen, meer kon ik haar niet vragen. En toch, ik zeg het je nog maar een keer, ze was misschien gewoon een meisje dat leefde met minnaars, ik had van mijn liefde voor haar - misschien geromantiseerd - zozeer een hopeloze liefde gemaakt, dat ik, naarmate het moment naderde dat hoop helemaal niet meer aan de orde was, steeds meer begon te twijfelen.
Ik deed die nacht geen oog dicht. Ik kende mezelf niet terug. Ik was halfgek. Dan weer dacht ik dat ik niet knap genoeg was, niet rijk genoeg, niet elegant genoeg voor zo’n vrouw; dan weer zwol ik op van ijdelheid om deze verovering; en weer een ogenblik later werd ik bevangen door angst dat ik voor Marguerite niet meer dan een gril was, en zei ik bij mezelf dat ze het waarschijnlijk onmiddellijk weer uit zou maken, dat ik die avond maar beter niet naar haar toe kon gaan, dat ik het best kon vertrekken en haar een briefje schrijven waarin ik haar mijn angst uitlegde. Maar weer later was ik ten prooi aan grenzeloze verwachtingen, en had ik een rotsvast vertrouwen. Ik had toekomstdromen die alle perken te buiten gingen. Ik dacht dat ik dit meisje zowel lichamelijk als moreel kon genezen, dan we ons leven samen zouden doorbrengen en dat haar liefde me gelukkiger zou maken dan de liefde van welk maagdelijk meisje ook.
Nou ja, je kunt je niet voorstellen hoeveel gedachten mij uit het hart naar het hoofd stegen en pas begonnen uit te doven toen, ik tegen de ochtend in slaap viel.
Toen ik wakker werd, was het twee uur ‘s middags. Het was prachtig weer. Mijn leven had me nog nooit zo mooi geleken, zo vervuld. Herinneringen aan de vorige dag drongen zich aan me op, schaduwloos, zonder obstakels, begeleid door blijde verwachtingen voor die avond. Haastig kleedde ik me. Ik was tevreden en voelde me tot alles in staat. Van tijd tot tijd maakte mijn hart sprongetjes van vreugde en van liefde. Ik was bevangen door een zoete koorts. Ik piekerde niet meer zoals voor ik in slaap viel. Ik zag alleen nog maar het resultaat, ik dacht alleen nog maar aan het moment dat ik Marguerite weer zou zien.
Ik had geen rust om thuis te blijven. Mijn kamer leek te klein voor mijn blijdschap. Ik had de hele natuur nodig voor mijn gevoelens.
Ik ging uit.
Ik liep door de rue d’Antin. Marguerites koets stond voor de deur. Ik wandelde richting Champs Elysées. Ik was vervuld van mensenliefde voor iedere onbekende die ik tegenkwam.
Wat maakt de liefde een goed mens van je!
Een uur lang wandelde ik heen en weer tussen de paarden van Marly[1] op het Place de la Concorde en de rotonde van de Champs Elysées, tot ik in de verte het rijtuig van Marguerite zag. Ik herkende haar niet. Ik raadde dat ze erin zat. Op het moment dat het rijtuig de bocht nam naar de Champs Elysées liet ze het stoppen en een grote jongeman maakte zich los uit een groep waar hij stond te discussiëren, om een praatje met haar te maken.
Het duurde maar even. De jongeman voegde zich weer bij zijn vrienden, de paarden zetten zich in beweging. Ik was dichterbij gekomen, en ik herkende in de jongeman de graaf de G… die ik kende van een portret, en van wie Prudence me had verteld dat Marguerite haar positie in de wereld aan hem te danken had.
Hij was degene die ze niet had willen binnenlaten, de avond tevoren. Ik dacht dat ze haar rijtuig had laten stilhouden om hem uit te leggen waarom ze hem niet had willen ontvangen, maar ik hoopte ook dat ze een of ander nieuw voorwendsel had gevonden waarom hij de volgende avond weer niet welkom zou zijn.
[Verder lezen]
zaterdag 22 juni 2019
22. 'Ze kan er nog wat van, die mollige Duvernoy'
‘Ah kijk, wat voeren jullie daar uit?’ riep Prudence, die zonder dat wij het merkten was binnengekomen en die op de drempel stond met haar kapsel in de war en haar jurk open. Ik herkende in deze wanorde de hand van Gaston.
‘We hebben een serieus gesprek,’ zei Marguerite. ‘Laat ons even met rust. We komen zo bij jullie.’
‘Mooi, mooi, praat maar lekker, liefjes,’ zei Prudence. Ze ging weg en sloot de deur achter zich, als om nog eens te benadrukken wat ze had gezegd.
‘Dus dan is dat afgesproken,’ zei Marguerite, toen we weer alleen waren. ‘Het is afgelopen met die hofmakerij.’
‘Ik ga.’
‘Is het zo erg?’
Ik was al te ver opgerukt om nog terug te trekken, en bovendien, dit meisje had me helemaal in de war gebracht. Deze mengeling van vrolijkheid, droefenis, oprechtheid, prostitutie - zelfs de ziekte, die haar kennelijk extra bevattelijk maakte voor indrukken en tegelijkertijd heel prikkelbaar, alles maakte dat ik besefte dat ik deze keer echt greep moest krijgen op haar vluchtige natuur, omdat ze anders voor mij verloren zou zijn.
‘Nou, het is je dus ernst,’ zei ze.
‘Heel erg.’
‘Maar waarom heb je me dit niet eerder gezegd?’
‘Wanneer had ik dat moeten doen?’
‘De dag nadat je aan me was voorgesteld in de Opéra Comique.’
‘Ik denk dat je me, als ik je was komen opzoeken, heel onvriendelijk zou hebben ontvangen.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik me een dag eerder had gedragen als een sukkel.’
‘Dat is waar natuurlijk. Maar toch, je hield ook toen al van me?’
‘Ja.’
‘Maar toch ben je naar bed gegaan na die voorstelling, en je hebt goed geslapen. We kennen dat, zulke grote liefdes.’
‘Ja, maar daar vergis je je. Weet je wat ik heb gedaan die avond?’
‘Nee?’
‘Ik heb op je staan wachten bij de deur van het Café Anglais. Ik heb jullie rijtuig gevolgd, dat van jou en je drie metgezellen, en toen ik zag dat je alleen uitstapte, en alleen je huis binnenging was ik heel gelukkig.'
Marguerite barstte in lachen uit.
‘Waarom lach je?’
‘Nergens om.’
‘Zeg het alsjeblieft, of ik ga geloven dat je me toch nog voor de gek houdt.’
‘Zul je niet boos worden?’
‘Waar haal ik het recht vandaan om boos te worden.’
‘Goed dan. Ik had namelijk een goede reden om alleen naar binnen te gaan.’’
‘Hoe zo?’
‘Er wachtte daar iemand op me.’
Met een messteek had ze me niet meer pijn kunnen doen. Ik stond op en reikte haar de hand.
‘Tot ziens,’ zei ik.
‘Ik wist dat je boos zou worden,’ zei ze. 'Mannen willen nu eenmaal per se weten wat hun pijn gaat doen.’
‘Maar ik verzeker je,’ zei ik op kille toon, als wilde ik haar laten zien dat ik voorgoed was genezen van mijn hartstocht, ‘ik verzeker je dat ik niet boos ben. Natuurlijk wachtte er iemand op je, net zo natuurlijk als dat ik vertrek nu het al drie uur ’s nachts is.’
‘Heb je ook iemand die op je zit te wachten?’
‘Nee, maar het is tijd dat ik ga.’
‘Tot ziens dan.’
‘Je stuurt me weg.’
‘Helemaal niet.’
‘Waarom doe je me verdriet?’
‘Wat voor verdriet heb ik je gedaan?’
‘Je zegt wel dat er iemand op je wachtte.’
‘Ik moest gewoon lachen bij het idee dat je zo gelukkig was dat ik alleen mijn huis binnenging, terwijl er een goede reden voor was.’
‘Het gebeurt wel vaker dat mensen blij zijn om iets stoms, en het is gemeen om die blijdschap in de grond te boren als je ze door niets te zeggen gelukkig kunt maken.’
‘Met wie denk je dat je te maken hebt? Ik ben geen onbevlekte maagd en ook geen hertogin. Ik heb je vandaag pas leren kennen en ik hoef me tegenover jou niet te verantwoorden. Laat ik maar toegeven, op een dag word ik je maîtresse. Maar weet wel dat je niet mijn eerste minnaar bent. Als je me nu al jaloerse scènes maakt, wat moet dat dan later worden – als er ooit een later is. Zo iemand als jij heb ik nog nooit meegemaakt.’
‘Dat is omdat nog niemand je ooit heeft liefgehad zoals ik.’
‘Nou eerlijk dan, je houdt dus van me?’
‘Zoveel als je maar van iemand kunt houden, denk ik.’
‘En dat is al sinds..?’
‘Sinds de dag dat ik je uit je rijtuig zag stappen en binnengaan bij Susse, drie jaar geleden.’
‘Weet je dat dat heel lief is! Nou goed dan, wat moet ik doen om deze grote liefde te verdienen?'
‘Een beetje van me houden,’ zei ik met kloppend hart. Ik kon bijna geen woord uitbrengen, want ondanks de half spottende glimlachjes die ze bij dit hele gesprek op haar lippen had, begon Marguerite, meende ik, mijn gevoelens te delen. Het uur waar ik zo lang op had gewacht was dichtbij aan het komen.
‘En de hertog?’
‘Welke hertog?’
‘Mijn jaloerse oude bewonderaar.’
‘Hij komt niets te weten.’
‘En als hij het toch te weten komt?’
‘Hij vergeeft je.’
‘O nee, hij laat me vallen. En wat wordt er dan van mij?’
‘Dat risico neem je wel voor iemand anders.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Je hebt opdracht gegeven om vannacht niemand binnen te laten.’
‘O ja. Dat is zo. Maar dat gaat om een serieuze vriend.’
‘Waar je niets om geeft, want je laat hem in dit uur van de nacht niet binnen.’
‘Je hebt weinig reden om me dat te verwijten. Ik deed het omdat ik jou en je vriend ontvang.’
Ik was stukje voor stukje naar Marguerite toegeschoven, ik had mijn handen om haar middel gelegd, en ik voelde hoe haar soepele lichaam een beetje tegen mijn handen leunde.
‘Als je eens wist hoe ik van je houd!’ zei ik heel zachtjes.
‘Echt?’
‘Ik zweer het.’
‘Goed dan. Als je belooft dat je zonder een woord van protest alles doet wat ik wil, zonder een opmerking, zonder me vragen te stellen, misschien dat ik dan een beetje van je houdt.’
‘Wat je maar wilt.’
‘Maar ik waarschuw je, ik wil vrij zijn om te doen wat in me opkomt, zonder dat ik je ook maar iets vertel over mijn leven. Ik ben al een hele tijd op zoek naar een jonge minnaar, die meegaand is, verliefd zonder eisen te stellen, bemind zonder dat hij daar rechten aan ontleent. Ik heb er nog nooit een gevonden. Mannen, ze zouden blij moeten zijn dat ze een hele tijd kunnen beschikken over waar ze eerst nauwelijks op durfden hopen, maar ze willen dat hun maîtresse hun verantwoording aflegt van het nu, van het verleden, ja zelfs van de toekomst. Als ze aan haar beginnen te wennen, willen ze haar overheersen, en hoe meer ze krijgen, hoe veeleisender ze worden. Als ik nu een nieuwe minnaar neem, dan wil ik dat hij drie eigenschappen heeft die heel zeldzaam zijn. Hij moet me vertrouwen, hij moet doen wat ik wil en hij moet discreet zijn.’
‘Ik zal alles zijn wat je wilt.’
‘We zullen zien.’
‘En wanneer zullen we zien?’
‘Later.’
‘Waarom?’
‘Omdat,’ zei Marguerite, en ze maakte zich los uit mijn armen en trok uit een groot boeket rode camelia’s dat die morgen was gebracht één bloem die ze in mijn knoopsgat stak, ‘omdat een overeenkomst die men sluit niet altijd al op dezelfde dag beklonken kan worden.’
Je snapt wel wat ze bedoelde.
‘En wanneer kan ik je weer zien?’ zei ik, terwijl ik haar in mijn armen nam.
‘Als die camelia van kleur verandert.’
‘En wanneer is dat?’
‘Morgen, van elf uur tot middernacht. Tevreden?’
‘Moet je dat vragen?’
‘En geen woord hierover. Niet met je vriend, niet aan Prudence, aan niemand.’
‘Beloofd.’
‘Nou, een kus en dan gaan we naar de eetkamer.’
Ze stak me haar lippen toe, streek nog een keer over haar haar, en we verlieten dat vertrek, zij zachtjes zingend, ik half gek.
In de salon bleef ze even staan en zei heel zachtjes:
‘Je vindt het misschien raar dat ik je zo gauw lijk aan te nemen, maar weet je hoe dat komt?
Dat komt,’ ging ze verder, terwijl ze mijn hand pakte en die op haar hart legde dat ik hevig voelde kloppen, ‘dat komt omdat ik korter moet leven dan de anderen, en omdat ik mezelf daarom heb beloofd sneller te leven.’
‘O alsjeblieft, zeg nou niet zulke dingen.’
‘Maak je geen zorgen, zei ze lachend. ‘Hoe kort ik ook nog te leven heb, ik zal langer leven dan dat jij van me houdt.’
En ze ging zingend de eetkamer binnen.
‘Waar is Nanine?’ zei ze, toen ze zag dat alleen Prudence en Gaston daar waren.
‘Ze ligt op je slaapkamer te wachten tot je naar bed gaat,’ antwoordde Prudence.
‘Die rotmeid. Ik maak haar dood! Goed, heren, het is tijd om te gaan.’
Tien minuten later vertrokken Gaston en ik. Marguerite gaf me een hand en zei tot ziens, en bleef achter met Prudence.
‘Nou?’ zei Gaston, toen we buiten waren, ‘wat vind je van Marguerite?’
‘Het is een engel. Ik ben gek op haar.’
‘Dat dacht ik al. Heb je het tegen haar gezegd?’
‘Ja.’
‘En heeft ze beloofd je te geloven?’
‘Nee.’
‘Dat is met Prudence wel anders.’
‘Ze heeft je iets beloofd?’
‘Beter dan dat, jochie. Je gelooft het niet. Ze kan er nog wat van, die mollige Duvernoy.’
‘We hebben een serieus gesprek,’ zei Marguerite. ‘Laat ons even met rust. We komen zo bij jullie.’
‘Mooi, mooi, praat maar lekker, liefjes,’ zei Prudence. Ze ging weg en sloot de deur achter zich, als om nog eens te benadrukken wat ze had gezegd.
‘Dus dan is dat afgesproken,’ zei Marguerite, toen we weer alleen waren. ‘Het is afgelopen met die hofmakerij.’
‘Ik ga.’
‘Is het zo erg?’
Ik was al te ver opgerukt om nog terug te trekken, en bovendien, dit meisje had me helemaal in de war gebracht. Deze mengeling van vrolijkheid, droefenis, oprechtheid, prostitutie - zelfs de ziekte, die haar kennelijk extra bevattelijk maakte voor indrukken en tegelijkertijd heel prikkelbaar, alles maakte dat ik besefte dat ik deze keer echt greep moest krijgen op haar vluchtige natuur, omdat ze anders voor mij verloren zou zijn.
‘Nou, het is je dus ernst,’ zei ze.
‘Heel erg.’
‘Maar waarom heb je me dit niet eerder gezegd?’
‘Wanneer had ik dat moeten doen?’
‘De dag nadat je aan me was voorgesteld in de Opéra Comique.’
‘Ik denk dat je me, als ik je was komen opzoeken, heel onvriendelijk zou hebben ontvangen.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik me een dag eerder had gedragen als een sukkel.’
‘Dat is waar natuurlijk. Maar toch, je hield ook toen al van me?’
‘Ja.’
‘Maar toch ben je naar bed gegaan na die voorstelling, en je hebt goed geslapen. We kennen dat, zulke grote liefdes.’
‘Ja, maar daar vergis je je. Weet je wat ik heb gedaan die avond?’
‘Nee?’
‘Ik heb op je staan wachten bij de deur van het Café Anglais. Ik heb jullie rijtuig gevolgd, dat van jou en je drie metgezellen, en toen ik zag dat je alleen uitstapte, en alleen je huis binnenging was ik heel gelukkig.'
Marguerite barstte in lachen uit.
‘Waarom lach je?’
‘Nergens om.’
‘Zeg het alsjeblieft, of ik ga geloven dat je me toch nog voor de gek houdt.’
‘Zul je niet boos worden?’
‘Waar haal ik het recht vandaan om boos te worden.’
‘Goed dan. Ik had namelijk een goede reden om alleen naar binnen te gaan.’’
‘Hoe zo?’
‘Er wachtte daar iemand op me.’
Met een messteek had ze me niet meer pijn kunnen doen. Ik stond op en reikte haar de hand.
‘Tot ziens,’ zei ik.
‘Ik wist dat je boos zou worden,’ zei ze. 'Mannen willen nu eenmaal per se weten wat hun pijn gaat doen.’
‘Maar ik verzeker je,’ zei ik op kille toon, als wilde ik haar laten zien dat ik voorgoed was genezen van mijn hartstocht, ‘ik verzeker je dat ik niet boos ben. Natuurlijk wachtte er iemand op je, net zo natuurlijk als dat ik vertrek nu het al drie uur ’s nachts is.’
‘Heb je ook iemand die op je zit te wachten?’
‘Nee, maar het is tijd dat ik ga.’
‘Tot ziens dan.’
‘Je stuurt me weg.’
‘Helemaal niet.’
‘Waarom doe je me verdriet?’
‘Wat voor verdriet heb ik je gedaan?’
‘Je zegt wel dat er iemand op je wachtte.’
‘Ik moest gewoon lachen bij het idee dat je zo gelukkig was dat ik alleen mijn huis binnenging, terwijl er een goede reden voor was.’
‘Het gebeurt wel vaker dat mensen blij zijn om iets stoms, en het is gemeen om die blijdschap in de grond te boren als je ze door niets te zeggen gelukkig kunt maken.’
‘Met wie denk je dat je te maken hebt? Ik ben geen onbevlekte maagd en ook geen hertogin. Ik heb je vandaag pas leren kennen en ik hoef me tegenover jou niet te verantwoorden. Laat ik maar toegeven, op een dag word ik je maîtresse. Maar weet wel dat je niet mijn eerste minnaar bent. Als je me nu al jaloerse scènes maakt, wat moet dat dan later worden – als er ooit een later is. Zo iemand als jij heb ik nog nooit meegemaakt.’
‘Dat is omdat nog niemand je ooit heeft liefgehad zoals ik.’
‘Nou eerlijk dan, je houdt dus van me?’
‘Zoveel als je maar van iemand kunt houden, denk ik.’
‘En dat is al sinds..?’
‘Sinds de dag dat ik je uit je rijtuig zag stappen en binnengaan bij Susse, drie jaar geleden.’
‘Weet je dat dat heel lief is! Nou goed dan, wat moet ik doen om deze grote liefde te verdienen?'
‘Een beetje van me houden,’ zei ik met kloppend hart. Ik kon bijna geen woord uitbrengen, want ondanks de half spottende glimlachjes die ze bij dit hele gesprek op haar lippen had, begon Marguerite, meende ik, mijn gevoelens te delen. Het uur waar ik zo lang op had gewacht was dichtbij aan het komen.
‘En de hertog?’
‘Welke hertog?’
‘Mijn jaloerse oude bewonderaar.’
‘Hij komt niets te weten.’
‘En als hij het toch te weten komt?’
‘Hij vergeeft je.’
‘O nee, hij laat me vallen. En wat wordt er dan van mij?’
‘Dat risico neem je wel voor iemand anders.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Je hebt opdracht gegeven om vannacht niemand binnen te laten.’
‘O ja. Dat is zo. Maar dat gaat om een serieuze vriend.’
‘Waar je niets om geeft, want je laat hem in dit uur van de nacht niet binnen.’
‘Je hebt weinig reden om me dat te verwijten. Ik deed het omdat ik jou en je vriend ontvang.’
Ik was stukje voor stukje naar Marguerite toegeschoven, ik had mijn handen om haar middel gelegd, en ik voelde hoe haar soepele lichaam een beetje tegen mijn handen leunde.
‘Als je eens wist hoe ik van je houd!’ zei ik heel zachtjes.
‘Echt?’
‘Ik zweer het.’
‘Goed dan. Als je belooft dat je zonder een woord van protest alles doet wat ik wil, zonder een opmerking, zonder me vragen te stellen, misschien dat ik dan een beetje van je houdt.’
‘Wat je maar wilt.’
‘Maar ik waarschuw je, ik wil vrij zijn om te doen wat in me opkomt, zonder dat ik je ook maar iets vertel over mijn leven. Ik ben al een hele tijd op zoek naar een jonge minnaar, die meegaand is, verliefd zonder eisen te stellen, bemind zonder dat hij daar rechten aan ontleent. Ik heb er nog nooit een gevonden. Mannen, ze zouden blij moeten zijn dat ze een hele tijd kunnen beschikken over waar ze eerst nauwelijks op durfden hopen, maar ze willen dat hun maîtresse hun verantwoording aflegt van het nu, van het verleden, ja zelfs van de toekomst. Als ze aan haar beginnen te wennen, willen ze haar overheersen, en hoe meer ze krijgen, hoe veeleisender ze worden. Als ik nu een nieuwe minnaar neem, dan wil ik dat hij drie eigenschappen heeft die heel zeldzaam zijn. Hij moet me vertrouwen, hij moet doen wat ik wil en hij moet discreet zijn.’
‘Ik zal alles zijn wat je wilt.’
‘We zullen zien.’
‘En wanneer zullen we zien?’
‘Later.’
‘Waarom?’
‘Omdat,’ zei Marguerite, en ze maakte zich los uit mijn armen en trok uit een groot boeket rode camelia’s dat die morgen was gebracht één bloem die ze in mijn knoopsgat stak, ‘omdat een overeenkomst die men sluit niet altijd al op dezelfde dag beklonken kan worden.’
Je snapt wel wat ze bedoelde.
‘En wanneer kan ik je weer zien?’ zei ik, terwijl ik haar in mijn armen nam.
‘Als die camelia van kleur verandert.’
‘En wanneer is dat?’
‘Morgen, van elf uur tot middernacht. Tevreden?’
‘Moet je dat vragen?’
‘En geen woord hierover. Niet met je vriend, niet aan Prudence, aan niemand.’
‘Beloofd.’
‘Nou, een kus en dan gaan we naar de eetkamer.’
Ze stak me haar lippen toe, streek nog een keer over haar haar, en we verlieten dat vertrek, zij zachtjes zingend, ik half gek.
In de salon bleef ze even staan en zei heel zachtjes:
‘Je vindt het misschien raar dat ik je zo gauw lijk aan te nemen, maar weet je hoe dat komt?
Dat komt,’ ging ze verder, terwijl ze mijn hand pakte en die op haar hart legde dat ik hevig voelde kloppen, ‘dat komt omdat ik korter moet leven dan de anderen, en omdat ik mezelf daarom heb beloofd sneller te leven.’
‘O alsjeblieft, zeg nou niet zulke dingen.’
‘Maak je geen zorgen, zei ze lachend. ‘Hoe kort ik ook nog te leven heb, ik zal langer leven dan dat jij van me houdt.’
En ze ging zingend de eetkamer binnen.
‘Waar is Nanine?’ zei ze, toen ze zag dat alleen Prudence en Gaston daar waren.
‘Ze ligt op je slaapkamer te wachten tot je naar bed gaat,’ antwoordde Prudence.
‘Die rotmeid. Ik maak haar dood! Goed, heren, het is tijd om te gaan.’
Tien minuten later vertrokken Gaston en ik. Marguerite gaf me een hand en zei tot ziens, en bleef achter met Prudence.
‘Nou?’ zei Gaston, toen we buiten waren, ‘wat vind je van Marguerite?’
‘Het is een engel. Ik ben gek op haar.’
‘Dat dacht ik al. Heb je het tegen haar gezegd?’
‘Ja.’
‘En heeft ze beloofd je te geloven?’
‘Nee.’
‘Dat is met Prudence wel anders.’
‘Ze heeft je iets beloofd?’
‘Beter dan dat, jochie. Je gelooft het niet. Ze kan er nog wat van, die mollige Duvernoy.’
vrijdag 21 juni 2019
21. Eén kaars
In de kamer waar ze haar toevlucht had gezocht brandde maar één kaars, en die stond op tafel. Ze lag op een grote canapé, ze had haar jurk losgemaakt, één hand lag op haar hart, de andere hing op de canapé. Op tafel stond een zilveren lampetkom halfvol water. Het water was gemarmerd met sliertjes bloed.
Marguerite probeerde, doodsbleek en met de mond half open, op adem te komen. Soms verhief haar borst zich met een diepe zucht, wat haar een beetje verlichting leek te bieden en waardoor ze zich even beter leek te voelen.
Ik liep op haar af zonder dat ze een beweging maakte, ik ging zitten en ik pakte de hand die op de canapé lag.
‘Ah, bent u het,’ zei ze met een glimlach.
Ik zag er waarschijnlijk nogal ontdaan uit, want ze voegde daar aan toe:
‘Bent u ook ziek?’
‘Nee, nee, maar u, hebt u erg veel pijn?’
‘Nauwelijks.’ Met haar zakdoek veegde ze de tranen weg die haar door het hoesten in de ogen waren gesprongen. ‘Ik ben er wel aan gewend.’
‘U maakt zichzelf kapot, mevrouw,’ zei ik diepbewogen. ‘Ik wilde dat ik uw vriend was, dat ik familie was, zodat ik kon verhinderen dat u zichzelf zo pijn doet.’
‘U hoeft zich echt niet ongerust te maken,’ zei ze bitter. ‘De anderen maken zich toch ook niet druk om mij? Ze weten wel dat hier niets aan te doen is.’
Daarna kwam ze overeind, ze pakte de kaars, zette die op de schoorsteenmantel en bekeek zichzelf in de spiegel.
‘Bah, wat ben ik bleek,’ zei ze, terwijl ze haar jurk dichtknoopte en haar vingers door haar verwarde haren streek. ‘Nou ja, we gaan terug aan tafel, komt u mee?’
Maar ik zat daar en ik bewoog me niet.
Ze begreep hoe het gebeuren me had aangegrepen, want ze liep op me af, stak me haar hand toe en zei:
‘Kom, we gaan.’
Ik pakte haar hand en bracht die naar mijn lippen. Ik kon me niet inhouden. Er vielen twee tranen op.
‘Nou zeg, u bent toch geen baby,’ zei ze terwijl ze naast me ging zitten. ‘Daar zit u te huilen. Wat is er nou?’
‘U vindt het misschien heel raar, maar wat ik zo-even gezien heb, heeft me vreselijk veel verdriet gedaan.’
‘Dat is heel lief. Maar wat wilt u? Ik kan niet goed slapen, ik moet een beetje de tijd verdrijven. En verder, meisjes als ik, eentje meer of eentje minder, wat maakt dat uit? De artsen zeggen dat het bloed dat ik ophoest uit de bronchiën komt, en ik doe of ik ze geloof. Wat kan ik anders?’
‘Marguerite, luister,’ zei ik met een plotselinge openhartigheid, ‘ik weet niet wat u voor me gaat betekenen, maar ik weet wel dat er op dit ogenblik niemand is in de hele wereld, zelfs mijn zusje niet, die me meer ter harte gaat dan u, en dat is al zo vanaf het moment ik u voor het eerst heb gezien. En daarom zeg ik u, in hemelsnaam, zorg voor uzelf, leef niet langer zoals nu.’
‘Als ik voor mezelf zou zorgen, zou ik doodgaan. Wat me op de been houdt is het koortsachtige leven dat ik leid. Voor zichzelf zorgen, dat is goed voor dure dames, die familie hebben, en vrienden. Maar wij, als we de ijdelheid, de wellust van onze minnaars niet meer strelen, dan verlaten ze ons, en dan zijn voor ons niet alleen de dagen lang maar ook de avonden. Echt, ik weet dat maar al te goed. Ik heb twee maanden het bed moeten houden. Na drie weken kwam niemand me meer opzoeken.’
‘Ik beteken niets voor u,’ zei ik, ‘maar als u zou willen, zou ik u verzorgen als een broer. Ik zou u niet verlaten en ik zou u beter maken. Als u weer sterk bent, zou u uw huidige leven weer kunnen leiden, als u dat wilt, maar ik weet wel zeker dat u gelukkiger zou zijn en dat u uw schoonheid niet zou verliezen bij een stil bestaan.’
‘Dat denkt u vanavond, omdat u een treurige dronk hebt, maar in werkelijkheid zou u niet zo geduldig zijn als u beweert.’
‘Sta me toe dat ik het u zeg, Marguerite, maar u bent twee maanden ziek geweest en tijdens die twee dagen ben ik iedere dag naar u komen informeren.’
‘Dat is waar. Maar waarom bent u eigenlijk niet boven gekomen?’
‘Omdat ik u toen nog niet kende.’
‘Moet je een meisje als mij met zijden handschoenen aanpakken?’
‘Je pakt een vrouw altijd met zijden handschoenen aan. Dat vind ik tenminste.’
‘U zou dus voor me zorgen?’
‘Ja.’
'U zou alle dagen bij me blijven?’
‘Ja.’
‘Zelfs alle nachten?’
‘Zolang u niet genoeg van me hebt.’
‘Nou zeg, wat zeg je daarvan!’
‘Het is toewijding.’
‘Maar waar komt die toewijding vandaan?’
‘Ik voel gewoon heel erg veel voor u.’
‘Aha, u bent verliefd op me. Zeg het maar gewoon, dat is gemakkelijker.’
‘Misschien. Maar als ik dat op een dag moet zeggen, dan is dat niet vandaag. ‘
‘U zou het me beter nooit kunnen zeggen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat het dan een van tweeën is.’
‘He?’
‘Ofwel ik neem u niet, en dan bent u boos op me; of ik neem u wel, en dan hebt u een treurige minnares, een vrouw die nerveus is, ziek, triest, of vrolijk met het soort vrolijkheid dat triester is dan verdriet. Een vrouw die bloed opgeeft en die er honderdduizend franc per jaar doordraait. Dat is goed voor een oude rijkaard als mijn hertog, maar voor een jongeman als u is dat heel naar, en dat weet ik zeker, want alle jonge minnaars die ik heb gehad, hebben me al gauw weer verlaten.’
Ik zei niets terug. Ik luisterde. Ze was zo openhartig dat het bijna een bekentenis was. Wat een droevig leven schemerde door die vergulde sluier, een leven dat het arme meisje ontvluchtte met uitspattingen, dronkenschap, slapeloosheid. Ik was zo onder de indruk dat ik niets wist te zeggen.
‘Maar kom,’ ging Marguerite verder. ‘We vervallen in kinderachtigheden. Geef me de hand en we gaan terug naar de eetkamer. Ze hebben niets te maken met de reden van onze afwezigheid.
‘Ga maar terug, maar laat mij alsjeblieft nog even hier blijven.’
‘Waarom?
‘Omdat uw vrolijkheid me teveel verdriet doet.’
‘O jee, goed, dan zal ik treurig zijn.’
‘Wacht even, Marguerite. Laat me u iets zeggen dat u ongetwijfeld al vaak is gezegd, en dat u omdat u het al zo vaak gehoord hebt misschien niet zo geloofwaardig voorkomt, maar dat daarom niet minder echt is. En dat ik voortaan nooit meer tegen u zal zeggen.’
‘En dat is…?’ zei ze met de toegeeflijke glimlach van een jonge moeder die luistert naar de onzin die haar kind uitkraamt.
'Het is dat u, vanaf het moment dat ik u voor het eerst zag, een plaats hebt gekregen in mijn leven; het is dat u, nu ik u na twee jaar terug heb gezien, een vastere greep hebt gekregen op mijn hart en mijn geest dan ooit; en het is ook dat u, nu u me bij u hebt ontvangen, en we elkaar kennen, en ik u ken in uw hele vreemdheid, dat ik u niet meer kan missen. Dat ik gek word als u niet van me houdt, en zelfs als u me niet toestaat van u te houden.’
‘O arme stakker dat je bent. Maar goed, ik zal tegen je zeggen wat mevrouw D…. ooit heeft gezegd: Je hebt misschien best veel geld, maar je weet niet dat ik zes of zeven duizend franc per maand uitgeef en dat ik dat geld nodig heb. Je weet niet, beste vriend, dat ik je voor je het weet te gronde richt en dat je familie je onder curatele zal stellen om je af te leren met een schepsel als mij samen te leven. Hou van me als een goede vriend, maar niet anders. Zoek me op, we zullen lachen en kletsen, maar heb niet een te hoge dunk van mij, want ik ben dat gewoon niet waard. Je bent goedhartig, je hebt er behoefte aan bemind te worden, maar je bent te jong en te gevoelig voor onze wereld. Neem een getrouwde vrouw als minnares.
Je ziet dat ik een lieve meid ben, en dat ik openhartig met je praat.’
[Verder lezen]
Marguerite probeerde, doodsbleek en met de mond half open, op adem te komen. Soms verhief haar borst zich met een diepe zucht, wat haar een beetje verlichting leek te bieden en waardoor ze zich even beter leek te voelen.
Ik liep op haar af zonder dat ze een beweging maakte, ik ging zitten en ik pakte de hand die op de canapé lag.
‘Ah, bent u het,’ zei ze met een glimlach.
Ik zag er waarschijnlijk nogal ontdaan uit, want ze voegde daar aan toe:
‘Bent u ook ziek?’
‘Nee, nee, maar u, hebt u erg veel pijn?’
‘Nauwelijks.’ Met haar zakdoek veegde ze de tranen weg die haar door het hoesten in de ogen waren gesprongen. ‘Ik ben er wel aan gewend.’
‘U maakt zichzelf kapot, mevrouw,’ zei ik diepbewogen. ‘Ik wilde dat ik uw vriend was, dat ik familie was, zodat ik kon verhinderen dat u zichzelf zo pijn doet.’
‘U hoeft zich echt niet ongerust te maken,’ zei ze bitter. ‘De anderen maken zich toch ook niet druk om mij? Ze weten wel dat hier niets aan te doen is.’
Daarna kwam ze overeind, ze pakte de kaars, zette die op de schoorsteenmantel en bekeek zichzelf in de spiegel.
‘Bah, wat ben ik bleek,’ zei ze, terwijl ze haar jurk dichtknoopte en haar vingers door haar verwarde haren streek. ‘Nou ja, we gaan terug aan tafel, komt u mee?’
Maar ik zat daar en ik bewoog me niet.
Ze begreep hoe het gebeuren me had aangegrepen, want ze liep op me af, stak me haar hand toe en zei:
‘Kom, we gaan.’
Ik pakte haar hand en bracht die naar mijn lippen. Ik kon me niet inhouden. Er vielen twee tranen op.
‘Nou zeg, u bent toch geen baby,’ zei ze terwijl ze naast me ging zitten. ‘Daar zit u te huilen. Wat is er nou?’
‘U vindt het misschien heel raar, maar wat ik zo-even gezien heb, heeft me vreselijk veel verdriet gedaan.’
‘Dat is heel lief. Maar wat wilt u? Ik kan niet goed slapen, ik moet een beetje de tijd verdrijven. En verder, meisjes als ik, eentje meer of eentje minder, wat maakt dat uit? De artsen zeggen dat het bloed dat ik ophoest uit de bronchiën komt, en ik doe of ik ze geloof. Wat kan ik anders?’
‘Marguerite, luister,’ zei ik met een plotselinge openhartigheid, ‘ik weet niet wat u voor me gaat betekenen, maar ik weet wel dat er op dit ogenblik niemand is in de hele wereld, zelfs mijn zusje niet, die me meer ter harte gaat dan u, en dat is al zo vanaf het moment ik u voor het eerst heb gezien. En daarom zeg ik u, in hemelsnaam, zorg voor uzelf, leef niet langer zoals nu.’
‘Als ik voor mezelf zou zorgen, zou ik doodgaan. Wat me op de been houdt is het koortsachtige leven dat ik leid. Voor zichzelf zorgen, dat is goed voor dure dames, die familie hebben, en vrienden. Maar wij, als we de ijdelheid, de wellust van onze minnaars niet meer strelen, dan verlaten ze ons, en dan zijn voor ons niet alleen de dagen lang maar ook de avonden. Echt, ik weet dat maar al te goed. Ik heb twee maanden het bed moeten houden. Na drie weken kwam niemand me meer opzoeken.’
‘Ik beteken niets voor u,’ zei ik, ‘maar als u zou willen, zou ik u verzorgen als een broer. Ik zou u niet verlaten en ik zou u beter maken. Als u weer sterk bent, zou u uw huidige leven weer kunnen leiden, als u dat wilt, maar ik weet wel zeker dat u gelukkiger zou zijn en dat u uw schoonheid niet zou verliezen bij een stil bestaan.’
‘Dat denkt u vanavond, omdat u een treurige dronk hebt, maar in werkelijkheid zou u niet zo geduldig zijn als u beweert.’
‘Sta me toe dat ik het u zeg, Marguerite, maar u bent twee maanden ziek geweest en tijdens die twee dagen ben ik iedere dag naar u komen informeren.’
‘Dat is waar. Maar waarom bent u eigenlijk niet boven gekomen?’
‘Omdat ik u toen nog niet kende.’
‘Moet je een meisje als mij met zijden handschoenen aanpakken?’
‘Je pakt een vrouw altijd met zijden handschoenen aan. Dat vind ik tenminste.’
‘U zou dus voor me zorgen?’
‘Ja.’
'U zou alle dagen bij me blijven?’
‘Ja.’
‘Zelfs alle nachten?’
‘Zolang u niet genoeg van me hebt.’
‘Nou zeg, wat zeg je daarvan!’
‘Het is toewijding.’
‘Maar waar komt die toewijding vandaan?’
‘Ik voel gewoon heel erg veel voor u.’
‘Aha, u bent verliefd op me. Zeg het maar gewoon, dat is gemakkelijker.’
‘Misschien. Maar als ik dat op een dag moet zeggen, dan is dat niet vandaag. ‘
‘U zou het me beter nooit kunnen zeggen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat het dan een van tweeën is.’
‘He?’
‘Ofwel ik neem u niet, en dan bent u boos op me; of ik neem u wel, en dan hebt u een treurige minnares, een vrouw die nerveus is, ziek, triest, of vrolijk met het soort vrolijkheid dat triester is dan verdriet. Een vrouw die bloed opgeeft en die er honderdduizend franc per jaar doordraait. Dat is goed voor een oude rijkaard als mijn hertog, maar voor een jongeman als u is dat heel naar, en dat weet ik zeker, want alle jonge minnaars die ik heb gehad, hebben me al gauw weer verlaten.’
Ik zei niets terug. Ik luisterde. Ze was zo openhartig dat het bijna een bekentenis was. Wat een droevig leven schemerde door die vergulde sluier, een leven dat het arme meisje ontvluchtte met uitspattingen, dronkenschap, slapeloosheid. Ik was zo onder de indruk dat ik niets wist te zeggen.
‘Maar kom,’ ging Marguerite verder. ‘We vervallen in kinderachtigheden. Geef me de hand en we gaan terug naar de eetkamer. Ze hebben niets te maken met de reden van onze afwezigheid.
‘Ga maar terug, maar laat mij alsjeblieft nog even hier blijven.’
‘Waarom?
‘Omdat uw vrolijkheid me teveel verdriet doet.’
‘O jee, goed, dan zal ik treurig zijn.’
‘Wacht even, Marguerite. Laat me u iets zeggen dat u ongetwijfeld al vaak is gezegd, en dat u omdat u het al zo vaak gehoord hebt misschien niet zo geloofwaardig voorkomt, maar dat daarom niet minder echt is. En dat ik voortaan nooit meer tegen u zal zeggen.’
‘En dat is…?’ zei ze met de toegeeflijke glimlach van een jonge moeder die luistert naar de onzin die haar kind uitkraamt.
'Het is dat u, vanaf het moment dat ik u voor het eerst zag, een plaats hebt gekregen in mijn leven; het is dat u, nu ik u na twee jaar terug heb gezien, een vastere greep hebt gekregen op mijn hart en mijn geest dan ooit; en het is ook dat u, nu u me bij u hebt ontvangen, en we elkaar kennen, en ik u ken in uw hele vreemdheid, dat ik u niet meer kan missen. Dat ik gek word als u niet van me houdt, en zelfs als u me niet toestaat van u te houden.’
‘O arme stakker dat je bent. Maar goed, ik zal tegen je zeggen wat mevrouw D…. ooit heeft gezegd: Je hebt misschien best veel geld, maar je weet niet dat ik zes of zeven duizend franc per maand uitgeef en dat ik dat geld nodig heb. Je weet niet, beste vriend, dat ik je voor je het weet te gronde richt en dat je familie je onder curatele zal stellen om je af te leren met een schepsel als mij samen te leven. Hou van me als een goede vriend, maar niet anders. Zoek me op, we zullen lachen en kletsen, maar heb niet een te hoge dunk van mij, want ik ben dat gewoon niet waard. Je bent goedhartig, je hebt er behoefte aan bemind te worden, maar je bent te jong en te gevoelig voor onze wereld. Neem een getrouwde vrouw als minnares.
Je ziet dat ik een lieve meid ben, en dat ik openhartig met je praat.’
[Verder lezen]
donderdag 20 juni 2019
20. Een druppel bloed
‘He, he,’ zuchtte Marguerite toen ze terug was. ‘Die is weg! Hij werkt me aardig op de zenuwen, die vent.’
‘Lieve kind,’ zei Prudence, ‘je bent wel heel erg gemeen tegen hem. En hij is zo lief en zo zorgzaam. Daar op de schoorsteenmantel, dat klokje dat hij je heeft gegeven. Dat heeft hem minstens vijfduizend franc gekost.’
Mevrouw Duvernoy was naar de schoorsteenmantel gelopen en speelde met het sieraad en wierp er hebberige blikken op.
‘Lieverd,’ zei Marguerite terwijl ze aan de piano ging zitten, ‘als ik afweeg wat hij me geeft tegen wat hij zegt, dan krijgt hij zijn bezoekjes op een koopje.’
‘Die arme jongen is verliefd op je.’
‘Als ik moest luisteren naar iedereen die verliefd op me is, dan had ik nog geen tijd over om te eten.’
Ze liet haar vingers over de toetsen gaan. Daarna keerde ze zich om en zei tegen ons:
‘Wilt u iets gebruiken? Ik wil wel een glaasje punch.’
‘En ik zou wel een stukje kip lusten,’ zei Prudence. ‘Zullen we souperen?’
‘Een goed idee. Laten we ergens iets gaan eten,’ zei Gaston.
‘Nee, we eten hier iets.’
Ze belde en Nanine verscheen.
‘Laat iemand iets te eten gaan halen.’
‘Wat wilt u?’
‘Wat jij wilt. Maar dadelijk, dadelijk.’
Nanine verdween.
‘Goed idee,’ zei Marguerite, blij als een kind. ‘We gaan iets eten. Wat is die graaf toch een sukkel.’
Hoe meer ik van die vrouw zag, hoe meer ze me betoverde. Ze was beeldschoon. Zelfs dat ze zo tenger was, vormde een onderdeel van haar charmes.
Ik bekeek haar ademloos.
Wat er zich in mij afspeelde is nauwelijks te beschrijven. Wat voor leven ze leidde kon me niets schelen. Ik was vol bewondering voor haar schoonheid. Dat ze een jonge, elegante, rijke man afwees, die voor haar tot alles bereid was, bewees hoe weinig ze gaf om eigenbelang en verontschuldigde in mijn ogen alle misstappen die ze mogelijk had gedaan. Deze vrouw had iets wat je nog het beste kon omschrijven als onschuld. Je kon zien dat ze nog in de meisjesjaren verkeerde van de ondeugd. Haar zelfverzekerde gang, haar lenige taille, haar neusgaten die rose waren en openstonden, de grote ogen met een paarsige kring eromheen lieten zien dat ze een van die vurige karakters was die een geur van wellust om zich heen verspreiden, zoals die oosterse parfumflesjes die, ook als ze stevig gesloten zijn, de geur van hun inhoud laten ontsnappen. En of het nu haar natuur was of een gevolg van haar ziekte, van tijd tot tijd waren in de ogen van deze vrouw flitsen zichtbaar van verlangens die als ze tot uiting kwamen een hemelse openbaring zouden zijn voor wie door haar werd bemind. Maar Marguerites aanbidders waren niet meer te tellen, en degenen die ze liefhad nog niet.
Kortom, je herkende in dit meisje een maagd die per ongeluk courtisane was geworden en tegelijk een courtisane die zo maar maagdelijk zou kunnen zijn, heel verliefd, heel zuiver. Marguerite bezat nog trots en onafhankelijkheid: gevoelens, die als ze gekwetst worden hetzelfde effect kunnen hebben als schaamte. Ik zei niets, mijn hele ziel leek opgegaan in mijn hart en mijn hart in mijn ogen.
‘Dus u,’ ging ze plotseling verder, ‘was die figuur die steeds naar mijn gezondheid kwam informeren toen, ik ziek was?’
‘Ja.’
‘Dat was heel lief, weet u dat? Wat kan ik doen om u te bedanken?’
‘Sta me toe u van tijd te tijd te bezoeken.’
‘Zo vaak als u wilt. Van vijf tot zes en van elf tot middernacht. Maar Gaston, jij, wil je de Aufforderung zum Tanz[1] voor me spelen?
‘Waarom?’
‘In de eerste plaats omdat ik dat graag wil, maar ook omdat het me maar niet lukt om dat stuk in mijn eentje te spelen.’
‘Wat is er moeilijk aan?’
‘Het derde deel, het stuk met die verhoogde noten.
Gaston stond op, ging aan de piano zitten en begon die prachtige melodie van Weber te spelen, waarvan de muziek op de piano stond.
Marguerite leunde met een hand op de piano en volgde de partituur, terwijl ze de noten een voor een meeneuriede, en toen Gaston bij de passage was aangekomen die ze bedoelde humde ze terwijl ze haar vingers over de bovenkant van de piano liet gaan: ‘Re, mi, re, do, re, fa, mi, re, kijk, dat lukt me steeds niet. Nog een keer!’
Gaston speelde de passage nog een keer en daarna zei Marguerite:
‘Laat mij nu proberen.’
Ze ging zitten en speelde op haar beurt, maar haar ongehoorzame vingers struikelden steeds op een van de noten.
‘Je gelooft het niet,’ zei ze als een boos kind. ‘Het lukt me gewoon niet. Weet je dat ik soms tot twee uur ‘s ochtends daar mee bezig ben? En als ik dan bedenk dat die stomme graaf het zonder muziek speelt, en helemaal foutloos! Daarom ben ik zo woedend op hem, geloof ik.’
En ze begon opnieuw, steeds met hetzelfde resultaat.
‘Naar de duvel met Weber, met de muziek en met piano’s,' riep ze, en ze gooide de partituur dwars door de kamer. Je snapt het toch niet. Ik kan nog niet eens acht keer een verhoogde noot spelen.’ Ze sloeg haar armen over elkaar en keek ons aan, terwijl haar voet woedend op de grond tikte. Het bloed steeg haar naar de wangen en haar lippen gingen van elkaar door een kuchje.
‘Nou, nou,’ zei Prudence, die haar hoed had afgezet en die de bandjes voor de spiegel gladstreek. ‘Word nou niet boos, je zult jezelf nog kwaad doen. Laten we iets gaan eten, dat is beter. Ik sterf van de honger.’
Marguerite belde opnieuw en daarna ging ze weer achter de piano zitten en begon zachtjes een schunnig liedje te zingen, waarbij ze zichzelf begeleidde zonder zich één keer te vergissen. Gaston kende dit liedje, en ze zongen een soort duet.
‘Alsjeblieft,’ smeekte ik Marguerite op vertrouwelijke toon ‘zing toch niet van die vuiligheid.’
‘O wat is hij kuis!’ glimlachte ze, en ze reikte me de hand.
‘Het is niet voor mij, het is voor uzelf.’
Marguerite maakte een gebaar van ‘wat kan die kuisheid mij schelen!’
Op dat moment verscheen Nanine.
‘Is het eten klaar?’ vroeg Marguerite.
‘Ja mevrouw, dadelijk.’
‘Trouwens,' zei Prudence, 'u hebt het appartement nog helemaal niet gezien. Kom maar mee, dan kijken we even rond.’
Je hebt het gezien. De salon was schitterend.
Marguerite liep even met ons mee, maar na een poosje riep ze Gaston en ging met hem naar de eetkamer, om te kijken of het eten al was opgediend.
‘Kijk hier eens,’ riep Prudence naar de eetkamer. Ze pakte een poppetje van Saksisch porselein van een etagère. ‘Ik wist niet dat je dit ding had.’
‘Welk ding?’
‘Een herdertje met een vogel in een kooitje.’
‘Je mag het hebben, als je het mooi vind.’
‘O nee, ik wil het je niet afpakken.’
‘Ik wilde het aan mijn kamermeisje geven. Ik vind het ding spuuglelijk. Maar als jij het leuk vindt, neem maar mee.’
Prudence merkte alleen dat ze een cadeautje kreeg, en niet de manier waarop. Ze zette het beeldje opzij en nam me mee het boudoir in en liet me twee bij elkaar horende miniatuurtjes zien.
‘Kijk,’ zei ze. De graaf de G… Die was helemaal verliefd op Marguerite. Hij heeft haar geïntroduceerd.[2] Kent u hem?’
‘Nee,’ zei ik. ‘En dit?’ Ik wees op het andere miniatuurtje.
‘Dat is De L…, een of ander burggraafje. Die is aan de deur gezet.’
‘Waarom?’
‘Die was zo ongeveer failliet. Dat was er echt eentje die helemaal gek was op Marguerite.’
‘En zij op hem natuurlijk.’
‘Het is zo’n rare meid. Je weet nooit waar je met haar aan toe bent. Dezelfde avond dat het uit was, zat ze in de schouwburg, zoals altijd, en toch huilde ze toen hij wegging.’
Op dat moment kwam Nanine binnen en zei ons dat het eten op tafel stond. Toen we de eetkamer binnenkwamen, leunde Marguerite tegen de muur. Gaston hield haar handen vast en praatje zachtjes met haar.
‘Je bent gek,’ zei Marguerite. ‘Je weet best dat dat niet gaat. Een vrouw als ik, die vraag je niet pas na twee jaar om je minnares te worden. Vrouwen als ik, die geven zich onmiddellijk of nooit. Aan tafel, heren.’
Ze glipte uit de handen van Gaston, en ze zette hem rechts van zich, mij links en daarna zei ze tegen Nanine:
‘Wil je even in de keuken zeggen dat ze niet opendoen als er gebeld wordt?’
Het was om één uur ’s nachts dat ze die opdracht gaf.
Er werd gelachen, er werd gedronken en er werd veel gegeten en binnen de kortste keren schuimde de vrolijkheid over de rand, en van tijd tot tijd werden de smerigste grappen gemaakt, onder luide toejuichingen van Nanine, Prudence en Marguerite. Gaston had het enorm naar zijn zin. Hij is een sympathieke vent, maar niet zo goed opgevoed dat hij zich niet van tijd te buiten gaat aan gore opmerkingen. Op een gegeven moment wilde ik dat ik me ook kon laten gaan, dat ik mijn hoofd en mijn hart onverschillig kon maken voor dit tafereel en dat ik deel kon nemen aan vrolijkheid die een van de gerechten leek te zijn die werden opgediend. Maar in werkelijkheid begon ik me ervan te distantiëren, mijn glas bleef vol en ik werd bijna treurig bij de aanblik van dat mooie meisje dat daar dronk en praatte als een dragonder, en harder lachte naarmate wat er werd gezegd smeriger was.
Toch leken me die vrolijkheid, die manier van praten en van drinken die bij de andere tafelgenoten pervers leken, of geforceerd of voortvloeiend uit gewoonte, bij Marguerite uitvloeisel van een verlangen naar vergetelheid, van koorts, van haar nerveuze aandoening. Bij ieder glas champagne kleurden haar wangen koortsachtig rood, en haar kuchen, licht bij het begin van de maaltijd, werd allengs zo hevig dat ze zich moest omkeren en haar hoofd tegen de rugleuning drukken en haar handen tegen haar borst, iedere keer als ze hoestte.
Ik leed mee met de pijn die haar dagelijkse uitspattingen dit tere organisme deden lijden. Uiteindelijk gebeurde er iets dat ik met angst en vreze had zien aankomen. Tegen het eind van de maaltijd kreeg Marguerite de hevigste hoestbui tot dat moment. Het leek of haar longen werden verscheurd. Het arme meisje werd purperrood, ze deed haar ogen dicht van de pijn, en drukte een servet tegen haar lippen dat werd gekleurd door een druppel bloed. Ze stond op en liep snel naar haar boudoir.
‘Wat heeft Marguerite?’ vroeg Gaston.
‘Wat ze heeft is dat ze te veel heeft gelachen en dat ze nu bloed spuugt,’ zei Prudence. ‘Niets aan de hand, ze heeft dat dagelijks. Ze komt zo terug. Laat haar maar even met rust, dat heeft ze liever.’
Maar ik kon dat niet. Tot ontsteltenis van Prudence en Nanine, die me terugriepen, ging ik achter Marguerite aan.
[Verder lezen]
[1] Razend populair pianostuk van Carl Maria von Weber, 1819, in het Frans ook wel – zoals in Dumas’ tekst - Invitation à la valse
[2] Te weten in de ‘beau monde.’
‘Lieve kind,’ zei Prudence, ‘je bent wel heel erg gemeen tegen hem. En hij is zo lief en zo zorgzaam. Daar op de schoorsteenmantel, dat klokje dat hij je heeft gegeven. Dat heeft hem minstens vijfduizend franc gekost.’
Mevrouw Duvernoy was naar de schoorsteenmantel gelopen en speelde met het sieraad en wierp er hebberige blikken op.
‘Lieverd,’ zei Marguerite terwijl ze aan de piano ging zitten, ‘als ik afweeg wat hij me geeft tegen wat hij zegt, dan krijgt hij zijn bezoekjes op een koopje.’
‘Die arme jongen is verliefd op je.’
‘Als ik moest luisteren naar iedereen die verliefd op me is, dan had ik nog geen tijd over om te eten.’
Ze liet haar vingers over de toetsen gaan. Daarna keerde ze zich om en zei tegen ons:
‘Wilt u iets gebruiken? Ik wil wel een glaasje punch.’
‘En ik zou wel een stukje kip lusten,’ zei Prudence. ‘Zullen we souperen?’
‘Een goed idee. Laten we ergens iets gaan eten,’ zei Gaston.
‘Nee, we eten hier iets.’
Ze belde en Nanine verscheen.
‘Laat iemand iets te eten gaan halen.’
‘Wat wilt u?’
‘Wat jij wilt. Maar dadelijk, dadelijk.’
Nanine verdween.
‘Goed idee,’ zei Marguerite, blij als een kind. ‘We gaan iets eten. Wat is die graaf toch een sukkel.’
Hoe meer ik van die vrouw zag, hoe meer ze me betoverde. Ze was beeldschoon. Zelfs dat ze zo tenger was, vormde een onderdeel van haar charmes.
Ik bekeek haar ademloos.
Wat er zich in mij afspeelde is nauwelijks te beschrijven. Wat voor leven ze leidde kon me niets schelen. Ik was vol bewondering voor haar schoonheid. Dat ze een jonge, elegante, rijke man afwees, die voor haar tot alles bereid was, bewees hoe weinig ze gaf om eigenbelang en verontschuldigde in mijn ogen alle misstappen die ze mogelijk had gedaan. Deze vrouw had iets wat je nog het beste kon omschrijven als onschuld. Je kon zien dat ze nog in de meisjesjaren verkeerde van de ondeugd. Haar zelfverzekerde gang, haar lenige taille, haar neusgaten die rose waren en openstonden, de grote ogen met een paarsige kring eromheen lieten zien dat ze een van die vurige karakters was die een geur van wellust om zich heen verspreiden, zoals die oosterse parfumflesjes die, ook als ze stevig gesloten zijn, de geur van hun inhoud laten ontsnappen. En of het nu haar natuur was of een gevolg van haar ziekte, van tijd tot tijd waren in de ogen van deze vrouw flitsen zichtbaar van verlangens die als ze tot uiting kwamen een hemelse openbaring zouden zijn voor wie door haar werd bemind. Maar Marguerites aanbidders waren niet meer te tellen, en degenen die ze liefhad nog niet.
Kortom, je herkende in dit meisje een maagd die per ongeluk courtisane was geworden en tegelijk een courtisane die zo maar maagdelijk zou kunnen zijn, heel verliefd, heel zuiver. Marguerite bezat nog trots en onafhankelijkheid: gevoelens, die als ze gekwetst worden hetzelfde effect kunnen hebben als schaamte. Ik zei niets, mijn hele ziel leek opgegaan in mijn hart en mijn hart in mijn ogen.
‘Dus u,’ ging ze plotseling verder, ‘was die figuur die steeds naar mijn gezondheid kwam informeren toen, ik ziek was?’
‘Ja.’
‘Dat was heel lief, weet u dat? Wat kan ik doen om u te bedanken?’
‘Sta me toe u van tijd te tijd te bezoeken.’
‘Zo vaak als u wilt. Van vijf tot zes en van elf tot middernacht. Maar Gaston, jij, wil je de Aufforderung zum Tanz[1] voor me spelen?
‘Waarom?’
‘In de eerste plaats omdat ik dat graag wil, maar ook omdat het me maar niet lukt om dat stuk in mijn eentje te spelen.’
‘Wat is er moeilijk aan?’
‘Het derde deel, het stuk met die verhoogde noten.
Gaston stond op, ging aan de piano zitten en begon die prachtige melodie van Weber te spelen, waarvan de muziek op de piano stond.
Marguerite leunde met een hand op de piano en volgde de partituur, terwijl ze de noten een voor een meeneuriede, en toen Gaston bij de passage was aangekomen die ze bedoelde humde ze terwijl ze haar vingers over de bovenkant van de piano liet gaan: ‘Re, mi, re, do, re, fa, mi, re, kijk, dat lukt me steeds niet. Nog een keer!’
Gaston speelde de passage nog een keer en daarna zei Marguerite:
‘Laat mij nu proberen.’
Ze ging zitten en speelde op haar beurt, maar haar ongehoorzame vingers struikelden steeds op een van de noten.
‘Je gelooft het niet,’ zei ze als een boos kind. ‘Het lukt me gewoon niet. Weet je dat ik soms tot twee uur ‘s ochtends daar mee bezig ben? En als ik dan bedenk dat die stomme graaf het zonder muziek speelt, en helemaal foutloos! Daarom ben ik zo woedend op hem, geloof ik.’
En ze begon opnieuw, steeds met hetzelfde resultaat.
‘Naar de duvel met Weber, met de muziek en met piano’s,' riep ze, en ze gooide de partituur dwars door de kamer. Je snapt het toch niet. Ik kan nog niet eens acht keer een verhoogde noot spelen.’ Ze sloeg haar armen over elkaar en keek ons aan, terwijl haar voet woedend op de grond tikte. Het bloed steeg haar naar de wangen en haar lippen gingen van elkaar door een kuchje.
‘Nou, nou,’ zei Prudence, die haar hoed had afgezet en die de bandjes voor de spiegel gladstreek. ‘Word nou niet boos, je zult jezelf nog kwaad doen. Laten we iets gaan eten, dat is beter. Ik sterf van de honger.’
Marguerite belde opnieuw en daarna ging ze weer achter de piano zitten en begon zachtjes een schunnig liedje te zingen, waarbij ze zichzelf begeleidde zonder zich één keer te vergissen. Gaston kende dit liedje, en ze zongen een soort duet.
‘Alsjeblieft,’ smeekte ik Marguerite op vertrouwelijke toon ‘zing toch niet van die vuiligheid.’
‘O wat is hij kuis!’ glimlachte ze, en ze reikte me de hand.
‘Het is niet voor mij, het is voor uzelf.’
Marguerite maakte een gebaar van ‘wat kan die kuisheid mij schelen!’
Op dat moment verscheen Nanine.
‘Is het eten klaar?’ vroeg Marguerite.
‘Ja mevrouw, dadelijk.’
‘Trouwens,' zei Prudence, 'u hebt het appartement nog helemaal niet gezien. Kom maar mee, dan kijken we even rond.’
Je hebt het gezien. De salon was schitterend.
Marguerite liep even met ons mee, maar na een poosje riep ze Gaston en ging met hem naar de eetkamer, om te kijken of het eten al was opgediend.
‘Kijk hier eens,’ riep Prudence naar de eetkamer. Ze pakte een poppetje van Saksisch porselein van een etagère. ‘Ik wist niet dat je dit ding had.’
‘Welk ding?’
‘Een herdertje met een vogel in een kooitje.’
‘Je mag het hebben, als je het mooi vind.’
‘O nee, ik wil het je niet afpakken.’
‘Ik wilde het aan mijn kamermeisje geven. Ik vind het ding spuuglelijk. Maar als jij het leuk vindt, neem maar mee.’
Prudence merkte alleen dat ze een cadeautje kreeg, en niet de manier waarop. Ze zette het beeldje opzij en nam me mee het boudoir in en liet me twee bij elkaar horende miniatuurtjes zien.
‘Kijk,’ zei ze. De graaf de G… Die was helemaal verliefd op Marguerite. Hij heeft haar geïntroduceerd.[2] Kent u hem?’
‘Nee,’ zei ik. ‘En dit?’ Ik wees op het andere miniatuurtje.
‘Dat is De L…, een of ander burggraafje. Die is aan de deur gezet.’
‘Waarom?’
‘Die was zo ongeveer failliet. Dat was er echt eentje die helemaal gek was op Marguerite.’
‘En zij op hem natuurlijk.’
‘Het is zo’n rare meid. Je weet nooit waar je met haar aan toe bent. Dezelfde avond dat het uit was, zat ze in de schouwburg, zoals altijd, en toch huilde ze toen hij wegging.’
Op dat moment kwam Nanine binnen en zei ons dat het eten op tafel stond. Toen we de eetkamer binnenkwamen, leunde Marguerite tegen de muur. Gaston hield haar handen vast en praatje zachtjes met haar.
‘Je bent gek,’ zei Marguerite. ‘Je weet best dat dat niet gaat. Een vrouw als ik, die vraag je niet pas na twee jaar om je minnares te worden. Vrouwen als ik, die geven zich onmiddellijk of nooit. Aan tafel, heren.’
Ze glipte uit de handen van Gaston, en ze zette hem rechts van zich, mij links en daarna zei ze tegen Nanine:
‘Wil je even in de keuken zeggen dat ze niet opendoen als er gebeld wordt?’
Het was om één uur ’s nachts dat ze die opdracht gaf.
Er werd gelachen, er werd gedronken en er werd veel gegeten en binnen de kortste keren schuimde de vrolijkheid over de rand, en van tijd tot tijd werden de smerigste grappen gemaakt, onder luide toejuichingen van Nanine, Prudence en Marguerite. Gaston had het enorm naar zijn zin. Hij is een sympathieke vent, maar niet zo goed opgevoed dat hij zich niet van tijd te buiten gaat aan gore opmerkingen. Op een gegeven moment wilde ik dat ik me ook kon laten gaan, dat ik mijn hoofd en mijn hart onverschillig kon maken voor dit tafereel en dat ik deel kon nemen aan vrolijkheid die een van de gerechten leek te zijn die werden opgediend. Maar in werkelijkheid begon ik me ervan te distantiëren, mijn glas bleef vol en ik werd bijna treurig bij de aanblik van dat mooie meisje dat daar dronk en praatte als een dragonder, en harder lachte naarmate wat er werd gezegd smeriger was.
Toch leken me die vrolijkheid, die manier van praten en van drinken die bij de andere tafelgenoten pervers leken, of geforceerd of voortvloeiend uit gewoonte, bij Marguerite uitvloeisel van een verlangen naar vergetelheid, van koorts, van haar nerveuze aandoening. Bij ieder glas champagne kleurden haar wangen koortsachtig rood, en haar kuchen, licht bij het begin van de maaltijd, werd allengs zo hevig dat ze zich moest omkeren en haar hoofd tegen de rugleuning drukken en haar handen tegen haar borst, iedere keer als ze hoestte.
Ik leed mee met de pijn die haar dagelijkse uitspattingen dit tere organisme deden lijden. Uiteindelijk gebeurde er iets dat ik met angst en vreze had zien aankomen. Tegen het eind van de maaltijd kreeg Marguerite de hevigste hoestbui tot dat moment. Het leek of haar longen werden verscheurd. Het arme meisje werd purperrood, ze deed haar ogen dicht van de pijn, en drukte een servet tegen haar lippen dat werd gekleurd door een druppel bloed. Ze stond op en liep snel naar haar boudoir.
‘Wat heeft Marguerite?’ vroeg Gaston.
‘Wat ze heeft is dat ze te veel heeft gelachen en dat ze nu bloed spuugt,’ zei Prudence. ‘Niets aan de hand, ze heeft dat dagelijks. Ze komt zo terug. Laat haar maar even met rust, dat heeft ze liever.’
Maar ik kon dat niet. Tot ontsteltenis van Prudence en Nanine, die me terugriepen, ging ik achter Marguerite aan.
[Verder lezen]
[1] Razend populair pianostuk van Carl Maria von Weber, 1819, in het Frans ook wel – zoals in Dumas’ tekst - Invitation à la valse
[2] Te weten in de ‘beau monde.’
Abonneren op:
Posts (Atom)
56. Epiloog
‘Heb je het gelezen?’ zei Armand toen ik Julies manuscript uit had. ‘Als het allemaal echt zo is gegaan, mijn vriend,’ zei ik, ‘dan begrij...
-
Een romanpersonage kun je, denk ik, pas creëren als je een uitgebreide studie hebt gemaakt van de mens, net zoals je een vreemde taal eerst ...
-
20 december Het weer is heel slecht. Het sneeuwt, en ik ben alleen thuis. Al drie dagen heb ik hoge koorts, zodat ik je niet heb kunnen sch...
-
Ik trof Armand aan in bed. Toen hij me een hand gaf, voelde ik hoe heet die was. ‘U hebt koorts,’ zei ik. ‘Het stelt niets voor. De vermo...